Gastblog door Evi Van Hoeck

Gravin Marie-Catherine de Merode, 1761 (Bureau voor Iconografie, VAKB)

Wie zich vandaag wil verkleden, kan kant-en-klare kostuums online of in de winkel vinden. In de achttiende eeuw was het aankopen van kleding echter een omvangrijker proces dat de elite beschouwde als een echte vrijetijdsbesteding. Dat de achttiende-eeuwse adel zich graag verkleedde, wordt duidelijk door de gemaskerde bals die in Brussel iedere zondag plaatsvonden tijdens de carnavalsmaanden januari en februari. Voor de start van het bal voerden de leden van deze zogenaamde leisure class een maskerade, een thematisch toneelstuk, op voor elkaar. Dat deze adellijke acteurs hun rol serieus namen, blijkt uit de private theaters die verschillende families in hun woning lieten bouwen. Maskerades waren big business, waar de elite van toen graag wat aan spendeerde, allemaal om zich van hun beste kant te kunnen tonen. Eén van die high society figuren van die tijd was gravin Marie-Catherine de Merode (1743-1793). Ze verbleef een aantal maanden per jaar in Brussel en maakte van die tijd handig gebruik om een bezoekje te brengen aan de vele modehandelaars die de stad rijk was. Alleen al voor het jaar 1764 plaatste ze bestellingen voor verkleedkostuums op 21 en 28 januari, maar evenzeer op 12 februari.  

Hoewel we tegenwoordig van zo’n feestavond veel foto’s en films zouden maken, is het minder eenvoudig om eeuwen later te weten te komen hoe de achttiende-eeuwse kostuums er exact uitzagen of welke boodschap hun dragers hiermee wilden overbrengen. De studie van de gedetailleerde winkelrekeningen vormt een relevante bijdrage aan onderzoek naar deze maskerades. Zo vermelden de rekeningen van de gravin de Merode de gebruikte stoffen, afwerkingen en soms zelfs de thema’s van de ensembles. Welke thema’s stonden er centraal bij de Brusselse adel en wat vertelt dit over achttiende-eeuwse kostuuminterpretaties?

Misdragen mag

Een wildeman en een “Indiaanse”, eind 16de eeuw (Rijksstudio)

Op 29 januari 1761 plaatste de gravin de Merode een bestelling bij Collin, een kleermaker die winkel hield in de Kleerkopersstraat. Hij noteerde “fait un habit de sauvage facon”, wat verwijst naar het thema van “de wilde”, een personage dat al sinds de middeleeuwen bestond. Deze figuur leefde in de bossen en zijn gedrag stond loodrecht op de conventies van de eigen samenleving met haar typische kledingvoorschriften, zelfbeheersing en ethiek. De drager van het kostuum, dat bestond uit dierenhuiden of andere natuurlijke elementen zoals mos of bladeren, kon zich dan ook vermaken door zich te misdragen.  Hoe werd dit thema dan vertaald naar een kostuum dat waardig genoeg was voor een adellijke maskerade in de achttiende eeuw? De winkelrekening vermeldt zeven dierenhuiden, glanzende stof en linten. De vorm wordt niet omschreven, maar aan de hand van gelijkaardige voorbeelden kan aangenomen worden dat de dierenhuiden het hele lichaam van de gravin bedekten. De glanzende stof en linten gaven het net die extra touch om echt à la mode te zijn.

Dromen van verre oorden

Elizabeth Howard (1701-1739) in Turks aandoende klederdracht door George Knapton (Wikimedia Commons)

Een winkelrekening van kleermaker Celery vermeldt op 28 januari 1764  “Facon du turbans et dune esclavages”, een omschrijving die perfect past bij de turquerie die in de achttiende eeuw uitgroeide tot een populair thema in kunst en kleding. Een belangrijke aanzet werd gegeven door de in Istanbul werkzame kunstenaar Jean-Baptiste Vanmour. In 1714 werden in Parijs een reeks gravures gepubliceerd die Vanmour op vraag van de Franse ambassadeur in het Ottomaanse Rijk had gemaakt. Op deze prenten waren verschillende plaatselijke scenes en daarmee ook de lokale klederdracht zichtbaar. Dit schiep mee het Europese beeld van het exotische Oosten en creëerde een markt voor speciaalzaken in Oosterse goederen. Wanneer de graaf en gravin de Merode in Parijs verbleven, bezochten ze dan ook maar al te graag de stoffenwinkel Au grand Turc. De populariteit van de turquerie was evengoed zichtbaar op de gemaskerde bals. Celery’s creatie voor de gravin de Merode bestond uit een tulband en een losse zijden jurk die werd versierd met blauwe en witte linten, grote en kleine parels.

Een boer uit Strasbourg

“Een vrouw uit Straatsburg”, 1729 (Rijksstudio)

Op 12 februari 1764 was het niet enkel de gravin de Merode, maar ook haar man Philippe-Maximilien, de graaf de Merode, die op pad ging voor een verkleedkostuum. De rekening van kleermaker Quenivet, wiens zaak op de Hofberg (tegenwoordig de Kunstberg) lag, vermeldt het maken van een “habit, veste et culotte de paisan de Strasbourg” voor de graaf. Het ensemble bestond uit een wollen zwarte overjas en kniebroek die werd gecombineerd met een rode vest. De gravin de Merode plaatste op dezelfde dag bij een onbekende kleermaker een bestelling voor “une habit de masquerade le strasbourgeois”. Hij noteerde een kostuum dat bestond uit een bovenstuk, verstevigd met baleinen en stofsoorten zoals katoen en wol. De volkscultuur, en dan vooral het rurale aspect, was op het einde van de achttiende eeuw een populair thema geworden. De Brusselse adel organiseerde zo maskerades met (uit het Frans vertaalde) titels zoals ‘de druivenoogst’, ‘Vlaamse herberg’, ‘molenaars’ en ‘vier seizoenen’. Deze rage beperkte zich niet tot het vestimentaire. De Franse koningin Marie-Antoinette liet bijvoorbeeld in Versailles een volledig werkzaam plattelandsdorp nabouwen. In deze hameau de la Reine kon ze ontsnappen aan het hofprotocol en haar kinderen kennis laten maken met het landbouwmetier. Het rustieke uiterlijk van de gebouwen stond echter haaks op hun luxueuze en comfortabele interieur. Hetzelfde gold voor de kostuums van de graaf en gravin de Merode. Hoewel ze een eenvoudiger leven moesten weerspiegelen, waren ze wel opgebouwd uit dure stoffen met bijbehorend glanzend effect.

Ook andere adellijke families lieten kostuums met gelijkaardige thema’s opmaken. Het kunstpatrimonium van de KU Leuven bevat bijvoorbeeld een Oosters geïnspireerd mannenpak en een blauw-wit herderinnetjeskostuum van de familie Arenberg. Aangezien de telgen van de families de Merode en Arenberg beiden tot de hoge adel behoorden en een verblijf in Brussel bezaten, speelden ze hoogstwaarschijnlijk samen in verschillende maskerades. De overlapping van de thema’s is in ieder geval opvallend en spreekt voor de populariteit ervan bij de Brusselse leisure class.

De uitgekiende en regelmatige aankopen voor deze eenmalige gebeurtenissen tonen aan dat de achttiende-eeuwse Brusselse edellieden veel belang hechtten aan deze maskerades en bereid waren er veel geld aan te besteden. De gebruikte stoffen, de hoogwaardige afwerking en het introduceren van elementen zoals tulbanden maken dan weer duidelijk dat ze op de hoogte waren van de laatste mode en die tegelijkertijd ook zelf mee bepaalden. Dit alles gebeurde natuurlijk met de nodige distinctie, want men bleef uiteraard in de eerste plaats van adel.

* Om vertaalverlies tegen te gaan werd ervoor gekozen om de verwoordingen uit de achttiende-eeuwse winkelrekeningen letterlijk over te nemen.

Aileen Ribeiro, Dress in eighteenth century Europe 1715-1789, Londen, 1984.

Freeke Demeyer, Hoog geboren, ambitieus en eigenzinnig: Marie Catherine Josephe, gravin van Merode en prinses van Rubempré en Everberg (1743-1794), Gorredijk, 2023.

Mark Derez, M. Nelissen, Jean-Pierre. Tytgat en Anne Verbrugge (redacteurs), De blinde hertog: Louis Engelbert van Arenberg en zijn tijd 1750-1820, Catalogus van een tentoonstelling in de Leuvense Universiteitsbibliotheek, Brussel, 1996.

Mark Derez, Soetkin Vanhauwaert en Anne Verbrugge (redacteurs), Arenberg, Catalogus van een tentoonstelling in het Leuvense M – Museum, Turnhout, 2018.

Titelafbeelding: “Baal of de waereld in maskerade” (Rijksstudio).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.