Categoriearchief: Lijsten

Reinouts 4 favoriete Brusselse standbeelden

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Deze week: een wandeling door Brussel met Reinout.

Standbeelden geven kleur aan de publieke ruimte. Iedereen heeft wel eens vol verwondering voor een standbeeld halt gehouden. Naast esthetische kwaliteiten vertellen standbeelden een verhaal dat vaak te maken heeft met het verleden van de plaats waar het beeld staat. De voorstelling van dat verleden is meestal erg selectief en eenzijdig. De heldhaftige poses van de personen die afgebeeld worden, moeten ons van hun belangrijke en lovenswaardige rol in de geschiedenis overtuigen. Reinout Vander Hulst maakte tijdens een wandeling door Brussel enkele kritische kanttekeningen bij vier beelden die hij op zijn weg tegenkwam.

  1. Pierre Van Humbeeck

Op de hoek van de Antoine Dansaertstraat en de Papenvest in hartje Brussel vindt men een bas-reliëf ter ere van de liberale minister van Openbaar Onderwijs Pierre Van Humbeeck. In 1879 voerde die de tweede organieke wet op het lager onderwijs in waardoor de eerste schoolstrijd in België losbrak. Deze zogenaamde Wet-Van Humbeeck begunstigde het officiële onderwijs ten nadele van het vrije (katholieke) onderwijs. Zo mocht de godsdienstige vorming van kinderen voortaan enkel buiten de lesuren georganiseerd worden. In de ogen van vele katholieke tegenstanders had Van Humbeeck het op de christelijke ziel van het kind gemunt. Pas na de liberale verkiezingsnederlaag van 1884 zou de rust terugkeren.

Het muurvlak van beeldhouwer Charles Samuel werd in 1902 ingehuldigd. De allegorische figuur die het marmeren portret van Van Humbeeck vergezelt, stelt de Wetenschap voor die haar kennis aan een jong kind overdraagt. Op deze manier benadrukt de gedenksteen dus enkel de liberale herinnering aan de levensbeschouwelijke vete.

  1. Jean-Baptiste Van Helmont

Bij het verlaten van de Dansaertstraat richting de Beurs komt men vroeg of laat voorbij de Nieuwe Graanmarkt. Wie moeite doet om een blik te werpen achter het basketbalveld, wordt ongetwijfeld geconfronteerd met een zittende Jean-Baptiste Van Helmont. Het imposante beeld van deze 17de-eeuwse wetenschapper, arts en alchemist werd gemaakt door Gerard Vanderlinden en dateert uit 1889. “Il fut un des promoteurs de la science moderne” luidt de inscriptie bij het standbeeld.

Hoewel Van Helmont de grenzen van de medische wetenschap ongetwijfeld verlegd heeft, is dat slechts een deel van het verhaal. Dankzij Michel Foucault weten we dat Van Helmont niet echt uitblonk in het menswaardig behandelen van zijn patiënten. Hij was er bijvoorbeeld van overtuigd ‘krankzinnigen’ te kunnen genezen door ze onverwacht en zo lang mogelijk in koud water onder te dompelen. In de 17e en 19e eeuw keken weinigen daar vreemd van op. Tegenwoordig zijn artsen er echter vrij zeker van dat het quasi verdrinken van de patiënt weinig soelaas biedt met het oog op genezing.

  1. Gabrielle Petit

Wie de Beurs via de Anspachlaan en de Lombardstraat verlaat, komt voorbij het Brussels Parlement aan het Sint-Jansplein. Daar kan men niet naast het fiere beeld van Gabrielle Petit kijken. Het standbeeld van beeldhouwer Égide Rombaux werd op de nationale feestdag van 21 juli 1923 met veel patriottische bombarie ingehuldigd. Petit werd in België geroemd voor haar heldhaftig optreden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dankzij de informatie die zij aan de Belgische Geheime Diensten doorspeelde, wist men de Duitse troepenbewegingen via het treinspoor in kaart te brengen. In 1916 liep ze echter in een val en op 1 april werd ze aan de Nationale Schietbaan van Schaarbeek geëxecuteerd.

Petit wilde tonen “hoe een Belgische vrouw kan sterven”, zoals de inscriptie bij het beeld aangeeft. Een bewijs dat de herinnering aan deze verpleegster in een enorm vaderlandslievende sfeer baadt. Voor ‘de andere’ in dit verhaal, de Duitsers meer bepaald, was Petit echter eerder een vijandige spion dan een heldin.

  1. Francisco Ferrer
© SPRB-DMS (www.irismonument.be).

Om het laatste beeld te zien moet men het centrum van Brussel achter zich laten en naar de Franklin Rooseveltlaan afzakken. Daar vindt men in de middenberm ter hoogte van het rectoraat van de Université Libre de Bruxelles (ULB) een beeld ter nagedachtenis van Francisco Ferrer, een Catalaanse vrijzinnige pedagoog. Ferrer stond bekend om zijn radicaal afwijzen van dwang in de opvoeding. In zijn ogen moest een kind zich zo vrij mogelijk kunnen ontwikkelen. In 1909 werd Ferrer door een Spaanse militaire rechtbank ter dood veroordeeld voor het leiden van een gewelddadige anarchistische arbeidersopstand. Vrijdenkers in heel Europa spraken schande over de executie van hun Spaanse kameraad, en Ferrer zou al snel tot het vrijzinnige pantheon gaan behoren.

Zo ook in Brussel, want in 1911 kreeg het beeld van de hand van Auguste Puttemans een plek op het Zaterdagsplein. Na heel wat omzwervingen kwam het beeld in 1984 op haar huidige plaats te staan. Er is iets ‘evenwichtigs’ aan de hedendaagse plek van het beeld. Het staat namelijk net tegenover het beeld van Pierre-Théodore Verhaegen, de liberale stichter van de vrijzinnige ULB. Op die manier worden dus zowel het traditionele liberale vrijdenken als een “linksere” variant op korte afstand van elkaar herdacht.

Reinout Vander Hulst is als doctorandus verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij bereidt een proefschrift voor over katholieke geneeskunde in België en Congo van 1900-1965.

De 5 mooiste anatomische collecties van Europa volgens Tinne

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Deze week: de esthetiek van de dood met Tinne.

Waarom Körperwelten bezoeken, en niet het ‘origineel’? Terwijl Gunther Von Hagens rondtoert met zijn geplastineerde lichamen, kan je in Europa nog steeds de historische collecties bewonderen waarop hij zich inspireerde. Net zoals Körperwelten verbluften deze musea hun bezoekers door een bijzondere mix van kunst en wetenschap, schoonheid en weerzin, kennis en sensatie.

  1. La Specola in Firenze
Wassen anatomische modellen in La Specola.

Firenze is niet alleen de bakermat van Michelangelo en Da Vinci, maar ook van het populairwetenschappelijke museum. In 1775 opende het natuurhistorische museum La Specola haar deuren. De collectie wassen modellen van het menselijke en dierlijke lichaam stond ten dienste van de ‘verheffing’ en de ‘Verlichting’ van het volk. Typisch voor de achttiende-eeuwse tijdgeest geloofden de stichters van het museum dat wetenschappelijke kennis het publiek zowel zou beschaven als gelukkig zou maken. De bezoeker kon in het museum de natuurwetten leren kennen waarop de nieuwe politiek en cultuur van de Renaissance gestoeld was. De anatomische modellen moesten, kortom, de onwetende bezoeker transformeren in een beschaafd burger. Of het museum slaagde in deze opzet is bedenkelijk. Bezoekers vonden de modellen soms eerder sensueel dan educatief. De glazen containers waarin modellen van geslachtsorganen tentoongesteld werden, moesten opmerkelijk sneller worden vervangen dan andere objecten, wellicht door herhaalde aanrakingen van bezoekers.

  1. De Kunstkamera in Sint-Petersburg
Een weergave van een preparaat van Frederik Ruysch (Ruysch, Opera omnia anatomico- medico-chirurgica, hucusque edita, 1737 © Wellcome Collection).

Peter de Grote was diep onder de indruk toen hij het persoonlijke kabinet van de anatoom Frederik Ruysch bezocht in Amsterdam in 1697. De sierlijke en levendige manier waarop Ruysch de lichaampjes van baby’s en peuters had bewaard op sterk water beroerde de Russische tsaar sterk. Zo sterk zelfs dat hij een kind uit de pot nam en kuste op zijn wangen, die ondanks de dood nog steeds rozig waren. Twintig jaar later kocht Peter de Grote de hele collectie van Ruysch voor de aanzienlijke som van 30.000 gulden. De tsaar bouwde voor de preparaten een ‘Kunstkamera’, die het hart werd van zijn nieuwe Keizerlijke Academie van Wetenschappen. Het doel was om de Europese Verlichting en moderne wetenschappen in Rusland te introduceren.

Vandaag bevat de Kunstkamera nog steeds 916 van deze preparaten, versierd met kralenkettingen, kanten mutsjes en manchetten. De decoraties en symbolen waarmee Ruysch skeletten en andere lichaamsdelen omhulde, moesten de toeschouwers doen nadenken over hun eigen sterfelijkheid en hen er de schoonheid van doen inzien. Vaak bevatten de potten met sterk water ook een morele les. Is Sint-Petersburg een beetje te ver? Geen nood, je kan de preparaten van Ruysch sinds kort online bewonderen, en ook in Leiden zijn er enkele ‘werkjes’ van de Amsterdamse doodskunstenaar bewaard.

  1. Musée de la médecine in Brussel
Opstelling in het Musée de la médecine in Brussel.

In Brussel kan je het pathologische kabinet van het voormalige Musée de l’Homme bezichtigen. Net zoals vele gelijkaardige negentiende en vroegtwintigste-eeuwse collecties, stond dit museum vroeger op de Belgische kermis. Voor een bescheiden inkomprijs kon het grote publiek kennismaken met de werking van het menselijk lichaam en de nieuwste chirurgische ingrepen. Daarnaast waren er allerhande curiositeiten, zoals een afgietsel van een vrouw met een hoorn, een Egyptische mummie of een wassen model van de hand van Victor Hugo.

Vooral het cabinet reservé was populair. Hier werd de bezoeker geconfronteerd met de symptomen van verschillende geslachtsziekten. De idee was dat wie de gevaren van een losbandig leven kende, zich fatsoenlijker zou gedragen. Wie met gruwel de vergevorderde stadia van ziekten zoals syfilis of gonorroe had bekeken, zou minder geneigd zijn om een bordeel te bezoeken. Preventie ging zo hand in hand met moralisering: de strijd tegen syfilis was tegelijkertijd een campagne voor de huwelijksmoraal.

  1. Het Josephinum in Wenen
Anatomische Venus uit de late achttiende eeuw (© Josephinum. Sammlungen der Medizinischen Universität Wien).

Na een bezoek aan La Specola in Firenze, was Jozef II jaloers. De Keizer van het Heilig Roomse Rijk bestelde prompt 1.192 modellen van Italiaanse makelij. Na een logistiek uitdagende reis over de Alpen, arriveerden de anatomische modellen in Wenen. Daar kan je ze nog steeds in hun originele staat bezichtigen, tentoongesteld in kabinetten van palissanderhout en Venetiaans glas.

Nochtans werden de modellen in de late achttiende eeuw niet met open armen ontvangen in Wenen. Net omwille van hun sierlijkheid werden ze niet als medische instrumenten aanzien. Medici noemden de wassen modellen smalend ‘speeltjes’, zonder wetenschappelijk of didactisch belang. Hun minachting werd versterkt door de reactie van het grote publiek. Volgens eigentijdse critici beroerden de realistische lichamen met aangrijpende blikken, wulpse (echte) haren en parelkettingen niet het geheugen, maar het hart.

  1. Musée Fragonard in Parijs
De Ruiter van de Apocalypse van Honoré Fragonard.

Het museum Fragonard bevat de collecties van de Ecole Nationale Vétérinaire de Maisons-Alfort, één van de oudste dierenartsenscholen ter wereld. De collectie van dierenskeletten en preparaten genoot een grote internationale aandacht sinds haar stichting in 1766, en was bepalend voor de reputatie van de school in de achttiende eeuw.

De topstukken van het museum zijn de beroemde écorchés van de hand van Honoré Fragonard, de eerste professor anatomie van de school. Van de 700 gestroopte lichamen die hij op eigenwijze wijze prepareerde, blijven er vandaag nog 21 over. Door de dode lichamen in geanimeerde poses op te stellen – zoals een aap die in zijn handen klapt of drie dansende foetussen –  benadrukte Fragonard de bijzondere status van het anatomische preparaat, dat zweefde op de grens tussen leven en dood. Daarom gaf hij zijn preparaten ook glazen ogen met indringende uitdrukkingen.

Ook ‘De Ruiter van de Apocalypse’ balanceert tussen leven en dood, tussen kunst en wetenschap. Geïnspireerd op een lugubere tekening van de Duitse vroegmoderne kunstenaar Albrecht Dürer, bestaat dit preparaat uit een ruiter op een paard, beiden van hun vel ontdaan. De ruiter wordt omringd door menselijke foetussen op de rug van galopperende schapen- en paardenfoetussen. Körperwelten avant la lettre? Het werk van Fragonard  doet nog het meest denken aan de soms bizarre opstellingen van Gunther von Hagens, die wellicht zijn plastinaat van een man op een steigerend paard op de achttiende-eeuwse ruiter des doods baseerde.

Tinne Claes is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze onderzoekt hoe onvruchtbaarheid werd gedefinieerd en ervaren na 1945.

Elwins 4 favoriete bibliotheken

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Wie de vakantieperiode werkend doorbrengt, vindt hier enkele erudiete tips van Elwin Hofman.

Nu al deze zomerse lijsten aanzetten tot toerisme, slaat bij de medemens die nog aan het werk is de wanhoop onverwijld toe. Voor hen trekken we deze week naar plaatsen waar het nuttige aan het aangename te koppelen valt: naar de meest bewonderenswaardige en indrukwekkende bibliotheken die onze planeet kent.

  1. Trinity College Library, Dublin
De ‘long room’ (CC BY-SA Diliff).

De bibliotheek van Trinity College in Dublin staat te boek als een van de mooiste historische bibliotheken in Europa. De befaamde ‘long room’, de 65 meter lange centrale ruimte van de oude bibliotheek, werd gebouwd aan het begin van de achttiende eeuw en herbergt nog steeds zo’n 200.000 oude drukken. De bibliotheek is een vaste waarde voor iedere toerist in Dublin, maar wordt ook nog steeds door onderzoekers gebruikt. Die onderzoekers moeten evenwel helaas in een andere – iets minder indrukwekkende – zaal werken.

  1. Mansueto Library, Chicago
Mansueto Library (CC BY-NC-ND Frank Kehren).

In 2011 opende in Chicago de Joe and Rika Mansueto Library – een enorme ellipsvormige glazen koepel. Het ontwerp van de Duits-Amerikaanse architect Helmut Jahn is niet alleen een prachtig staaltje hedendaagse architectuur, maar biedt ook een innovatieve bibliotheekwerking. Het hart van de bibliotheek situeert zich immers ondergronds: daar zitten magazijnen met ruimte voor 3,5 miljoen boeken. Het ophalen van die boeken gebeurt met een geautomatiseerd systeem: eens de aanvraag van een boek via de computer gebeurd is, wordt het automatisch binnen de vijf minuten in de leeszaal geleverd. De technische hoogstandjes komen evenwel met een prijs: onder de glazen koepel zijn laptopschermen vaak onleesbaar en ronkt de airconditioning ongenadig hard.

  1. Bibliothèque Nationale de France, Parijs
Bibliothèque Nationale de France (CC BY AndroidHel).

Dertig jaar geleden kondigde de Franse president François Mitterrand de bouw van een grootschalige nieuwe nationale bibliotheek aan. De nieuwe site, die uiteindelijk ook naar hem zou genoemd worden, werd in fases tussen 1996 en 1998 in gebruik genomen. Vier grote torens omgorden als opengeslagen boeken de ruime esplanades waarin zich de leeszalen bevinden. Centraal bevindt zich een wilde tuin – helaas niet toegankelijk voor het publiek. De collecties omvatten hier zo’n 11 miljoen boeken, wat het tot een van de grootste bibliotheken van Europa maakt. Bovendien worden in het gebouw ook exposities georganiseerd. In de Bibliothèque Nationale bestaat wel nog een klassensysteem: de bovenverdieping is voor iedereen toegankelijk, maar de benedenverdieping, waar het grootste deel van de collectie raadpleegbaar is, is enkel toegankelijk voor professionele onderzoekers. Een voorafgaand interview is vereist om die toegang te verkrijgen.

  1. Universiteitsbibliotheek, Leuven
De Leuvense Universiteitsbibliotheek (CC BY Theedi).

Het zou mijn eigen uitvalsbasis oneer aan doen als ik de Leuvense Universiteitsbibliotheek niet in dit lijstje zou opnemen. Na de vernietiging van de bibliotheek tijdens de Eerste Wereldoorlog werd een grootse wervingsactie opgezet om een nieuwe bibliotheek te bouwen. Die kwam er aan wat nu het Ladeuzeplein is. Het ietwat pompeuze gebouw werd ontworpen als ware het een renaissancistisch meesterwerk – al zijn er in België geen renaissancistische gebouwen van die grootteorde. De grote leeszaal, met veel hout en twee galerijen, bekoort niet alleen studenten en onderzoekers, maar ook talloze toeristen (“it looks just like it’s from Harry Potter!”). Ook hier moet echter zitcomfort wijken voor esthetiek – harde houten stoelen zijn er het lot van de onderzoeker.

Elwin Hofman is als postdoctoraal onderzoeker van de KU Leuven verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Zijn huidige onderzoek betreft de cultuurgeschiedenis van de criminele ondervraging.

Wouters 4 leukste historische plekken in Noord-Brabant

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Deze week: Wouter Egelmeers.

Weinig Belgen in de provincies Antwerpen en Waals- en Vlaams-Brabant zullen zich in de eerste plaats Brabanders voelen. In het noordelijkste deel van het oude hertogdom, het Nederlandse Noord-Brabant, is dat wel anders. Omdat vakanties dichtbij huis ook verrassende inzichten kunnen leveren en om het eenheidsgevoel onder de Brabanders nieuw leven in te blazen: enkele tips van Wouter Egelmeers, geboren Noord-Brabander.

  1. Den Bosch
Een close-up van het exterieur van de Sint-Janskathedraal. De toren was ooit tientallen meters hoger, maar werd in 1584 door de bliksem getroffen.

De hoofdstad van het Nederlandse deel van Brabant, en naast Leuven, Antwerpen en Brussel een van de oude hoofdsteden van het hertogdom, is ’s-Hertogenbosch. Met zijn gedeeltelijk bewaard gebleven vestingwerken, oude steegjes en het tot pal aan de stadswallen lopende natuurgebied “het Bossche Broek” is het een van de mooiste steden van Brabant. De van ontelbare luchtbogen en ornamenten voorziene Sint-Janskathedraal wordt gezien als het hoogtepunt van de Brabantse gotiek. De stichter van de stad was waarschijnlijk hertog Hendrik I van Brabant, die in de Leuvense Sint-Pieterskerk begraven ligt.

  1. Nassaustad Breda
Het interieur van de Prinsenkapel te Breda, met het praalgraf van Engelbert II van Nassau.

Breda is in veel opzichten na ’s-Hertogenbosch de ‘tweede’ stad van Noord-Brabant. In de negentiende eeuw heeft het er bij de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zelfs nog kort om gespannen of Breda de hoofdstad van de provincie zou worden. De stad wordt ook wel het ‘Haagje’ van het Zuiden genoemd, misschien vanwege de band met de familie van Oranje-Nassau. De Nassaus hadden Breda vanaf de vijftiende eeuw als thuisbasis, en als de Tachtigjarige Oorlog het niet had verhinderd, was Willem van Oranje net als zijn voorouders in de Bredase Onze-Lieve-Vrouwekerk begraven. Deze kerk is ook zonder Willems graf zeker de moeite van het bezoeken waard vanwege de goed bewaard gebleven architectuur en de zogenaamde Prinsenkapel, met het praalgraf van de Brabantse edelman Engelbrecht II van Nassau.

  1. Een Sint-Pieterskerk in zakformaat
Het interieur van de basiliek te Oudenbosch, compleet met een verkleinde versie van het baldakijn van Bernini.

Net als in het Belgische deel van het oude hertogdom is de bevolking van Noord-Brabant van oudsher katholiek. Hoe sterk dit katholicisme was, is nog te zien in het plaatsje Oudenbosch. Dit dorp functioneerde als verzamelpunt voor de ruim 3200 Nederlandse vrijwilligers die in de periode 1861-1870 bereid waren als zogenaamde ‘zoeaven’ hun leven te geven voor de paus, in de strijd tegen de Italiaanse nationalisten die van Rome de hoofdstad van de nieuwe verenigde republiek Italië wilden maken. De pastoor van Oudenbosch richtte voor de Italiëgangers een speciaal instituut op, geflankeerd door een verkleinde replica van de Sint-Pieterskerk in Rome, met de gevel van de Sint-Jan van Lateranen. Vlakbij deze bijzondere kerk is het enige zoeavenmuseum van Europa gevestigd.

  1. Het slagveld bij Strijbeek
De Strijbeeksche Beek.

Het lot van negentiende-eeuwse veldslagen was vaak zwart-wit: of de plek waar ze zich hadden afgespeeld werd tot een trekpleister omgevormd, of ze verdwenen in de vergetelheid. Op Noord-Brabants grondgebied heeft een heel kleine veldslag plaatsgevonden – als hij die naam al verdient – waaromheen vrij recent alsnog een herinneringscultuur is ontstaan. In de winter van 1813-1814 rukten Pruisische en Russische troepen via Noord-Brabant op richting de belangrijke vesting- en havenstad Antwerpen. Aan de Nederlandse zijde van de bevroren Strijbeeksche Beek stootten tweehonderd Fransen en vierhonderd Pruisische manschappen op elkaar, waarbij er dertien doden vielen. Bijna twee eeuwen later, begin 2004, is er aan de rand van het voormalig slagveld een granieten zwerfkei geplaatst met een gedicht dat aan de slag herinnert. Op 2 januari 2014, precies tweehonderd jaar na de slag, werd het gevecht door historische re-enactors nagespeeld.

Wouter Egelmeers is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar publicatiecultuur en piraterij in de negentiende-eeuwse wetenschap.

Joliens 5 favoriete slagvelden

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Deze week: Jolien Gijbels.

Plaatsen die met catastrofes en menselijk lijden worden geassocieerd, doen het goed in het toeristisch aanbod. Sinds de Eerste Wereldoorlog nam het aantal bezoeken aan voormalige strijdtonelen sterk toe. Toch zijn er ook voorbeelden van oudere slagvelden die al langer reizigers aantrekken.

  1. Troje
De muren van het oude Troje.

In de Griekse mythologie staat de Trojaanse oorlog bekend als de tienjarige belegering van Troje door het Griekse leger die uitmondde in een Griekse overwinning en de verwoesting van Troje. Vroege reizigers die het slagveld wilden bezoeken, waren niet alleen gefascineerd door de veldslag, maar ook door de herinnering aan beroemde machthebbers die het slagveld eerder hadden bezocht. Volgens de oud-Griekse geschiedschrijver Herodotos behoorde de Perzische koning Xerxes in 480 v.C. tot een van de eerste bezoekers. Een eeuw later, in 334 v.C., onderbrak de Macedonische vorst Alexander de Grote zijn invasie van Azië om een bezoek te brengen aan het slagveld van Troje. Net als Xerxes bracht hij er een offer aan de godin Athena en eerde hij de graven van de Griekse helden. Kort na zijn bezoek groeide het slagveld uit tot een grote trekpleister in de Oudheid.

  1. Groeningekouter (Kortrijk)
Het enige resterende deel van de Groeningebeek waarachter het Vlaamse leger zich had opgesteld.

Historische slagvelden vergen van bezoekers veel verbeeldingskracht. Veranderingen aan het oorspronkelijke landschap maken het moeilijk om zich de voorbije strijd voor te stellen. Dat is zeker zo bij oude strijdtonelen die door processen van stadsuitbreiding in de loop der geschiedenis onherkenbaar zijn geworden als slagveld, zoals de Groeningekouter in Kortrijk waar de Guldensporenslag plaatsvond. In 1302 versloegen de Vlaamse ambachten er aan de zijde van de Graaf van Vlaanderen de alliantie van de Vlaamse patriciërs en de Franse koning. Eeuwen later ontstond er een Vlaams-nationalistische cultus rond het slagveld, en deed de mythe van een Vlaamse vrijheidsoorlog met bijhorende helden als Pieter de Coninck zijn intrede. Dat Kortrijk ieder jaar op de officiële Vlaamse feestdag de Belgische media haalt, heeft dus vooral te maken met de toe-eigening van de veldslag door de Vlaamse beweging vanaf het einde van de negentiende eeuw.

  1. Merelveld (Kosovo)
De Slag op het Merelveld (Adam Stefanović, 1870).

Meestal herinneren slagvelden aan glorieuze overwinningen met bijhorend bloedvergieten en voorbeelden van heldenmoed. Het middeleeuwse slagveld Merelveld, daarentegen, herinnert de Serviërs aan een historische nederlaag. Op 5 kilometer van de huidige Kosovaarse hoofdstad Pristina versloeg het Ottomaanse leger in 1389 de Serviërs. In de ogen van Servische nationalisten uit de negentiende eeuw was dit een onrechtvaardige nederlaag die het begin van een eeuwenlange Ottomaanse overheersing inluidde. Deze nationale mythe ondersteunt ook nu nog de territoriale aanspraken van Servische nationalisten op Kosovo.

  1. Waterloo
Het slagveld in 1900.

Onmiddellijk na de Slag bij Waterloo in 1815 maakten de eerste bezoekers hun opwachting. Ze stonden oog in oog met de doden en gewonden die in de eerste weken na de strijd waren blijven liggen. De sporen van de veldslag maakten een diepe indruk op hen. Na enkele jaren werden ook een aantal monumenten vast onderdeel van een doorsnee bezoek. Een colonne ter ere van de Britse luitenant-kolonel Gordon (1817) werd gevolgd door een piramide ter nagedachtenis aan de moed van de Hannoveranen (1818) en een Pruisisch monument in Plancenoit (1819). Met de komst van de Nederlandse leeuw in 1826 bleef enkel de verliezende partij ondervertegenwoordigd. Franse bezoekers zouden tot het begin van de twintigste eeuw op hun eerste gedenkteken moeten wachten.

  1. Gettysburg
Canonnen op het slagveld van Gettysburg.

In 1863 kort na de driedaagse strijd in Gettysburg, de grootste veldslag uit de Amerikaanse burgeroorlog, ontstond de idee om het slagveld in de oorspronkelijke staat te bewaren. De Gettysburg Battlefield Memorial Association kocht verschillende stukken land op die later werden erkend als een National Military Park. Een groep veteranen legde zich toe op de ontwikkeling van het park met observatietorens, wegen en wegmarkering die de aandacht vestigen op de belangrijkste episodes uit de veldslag. Eerst werden vooral de overwinnaars, de noordelijke unionisten, vereeuwigd op het terrein. Na enkele decennia nam ook de interesse van veteranen uit zuidelijke staten toe. Al snel groeide de site uit tot een nationaal symbool. Op de herdenkingen van 1913 en 1938 vierden talloze overlevende veteranen uit het noorden en zuiden van het land de nationale hereniging van de Verenigde Staten.

Jolien Gijbels is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de rol van levensbeschouwelijke diversiteit in de Belgische medische pers in de negentiende eeuw.

4 keer ondergronds met Timo

Tijdens de zomervakantie polsen we naar de toeristische tips van onze cultuurhistorici. Timo Van Havere bijt de spits af.

Alvorens hij in 1788 Rome verliet, wilde Goethe de catacomben van Sebastianus bezoeken. De muffe ruimtes bevielen hem niet, zodat hij deze snel weer ontvluchtte. Met een goed boek compenseerde Goethe vervolgens het teleurstellende bezoek. Timo Van Havere zoekt naar een ondergrondse plaats waar het wel aangenaam vertoeven is.

  1. Sir John Soane’s Museum (Londen, Verenigd Koninkrijk)

De mooiste kelder ter wereld bevindt zich onder 13, Lincoln’s Inn Fields in Londen. Daar woonde vanaf 1813 John Soane. Deze neoklassieke architect maakte van zijn huis een ode aan de architectuur, waar hij graag bezoekers verwelkomde. Na zijn dood in 1837 werd de woning een museum.

De catacomben van John Soane in 1835.

Tegenwoordig blijft de voordeur van het huis gesloten. De recente restauratiecampagne heeft ervoor gezorgd dat bezoekers Soane’s woning betreden via de kelder van nr. 12. Het is jammer dat het parcours dat Soane zelf uitdacht, niet meer wordt gevolgd. Als nieuw aanvangspunt is de kelderverdieping nu belangrijker dan ooit tevoren.

De excentriciteit van het hele huis zit weliswaar al in de kelder verscholen. Een deel ervan werd een gotische fantasie, geconstrueerd rond de fictieve Padre Giovanni. Die monnik kreeg zelfs een graf, maar de inscriptie ‘Alas, Poor Fanny!’ maakt duidelijk dat de familiehond er begraven ligt. De laatste restauratie herstelde de verzameling grafurnen, die gepresenteerd worden in pseudo-catacomben. Toch lonkt de trap naar boven.

  1. Saint Agatha’s Historical Complex (Rabat, Malta)

Echte catacomben vindt men onder meer in Malta. Vooral Rabat, de voorstad van de voormalige hoofdstad Mdina, biedt ondergrondse bezienswaardigheden. Daar bevindt zich onder meer Saint Agatha’s Historical Complex, met een museum, een crypte en catacomben.

De overdaad in het museum contrasteert met de ondergrondse eenvoud.

Al wie de crypte van Sint-Agatha en de catacomben wil bezoeken, moet eerst wat tijd doorbrengen in het museum. Daar wordt een archeologische collectie getoond, aangevuld met een verzameling mineralen, kerkelijke kunststukken en diverse objecten. Er valt genoeg te ontdekken in dit wonderbaarlijk kabinet, van een vierduizend jaar oude Nijlkrokodil tot stukjes van de Berlijnse Muur.

In het ondergrondse labyrint holt de gids met gemak door de smalle, kronkelende gangen. Hoogtepunt is een ondergrondse ‘kapel’ met een fresco uit de derde eeuw. De weg daarheen leidt langs ontelbare graven, die door grafrovers en archeologen werden leeggehaald. Enkele skeletten bleven achter. Sommige zijn erg klein: de catacomben waren er voor heel het gezin. Na het bezoek is de Mediterrane zonneschijn des te fijner.

  1. Praetorium (Keulen, Duitsland)

Na de vernielingen van de Tweede Wereldoorlog had Keulen nood aan een nieuw stadhuis. De zogenaamde Spanischer Bau die daarom tijdens de jaren 1950 werd gebouwd, is niet lelijk. Het gebouw is wel erg onopvallend. De ingang van het Praetorium bevindt zich bovendien in een zijstraat, in de Kleine Budengasse.

Het betonnen dak scheidt het Praetorium van de Spanischer Bau.

De fundamenten van het Praetorium, het gouverneurspaleis uit de Romeinse tijd, werden ontdekt tijdens de bouwwerken. In 1956 opende de tentoonstellingsruimte onder het stadhuis, verbonden aan de ruïnes. Dit was een voorloper van het bovengrondse Römisch-Germanisches Museum dat in de jaren 1970 naast de Dom verrees.

Sindsdien werd de tentoonstelling in het Praetorium aangepast, maar toch voelt deze verouderd aan. Een nieuw museum is echter in de maak, met dank aan de grootschalige opgravingen vlakbij. Eerder werd hier al een stuk Romeins riool opengesteld, 150 meter lang. Bezoekers met claustrofobie wordt afgeraden zich daarin te wagen. Wie doorzet kan historisch slenteren, 10 meter onder de Keulse drukte.

  1. Brockville Railway Tunnel (Brockville, Canada)

‘Er kan maar één de eerste zijn,’ klinkt het in het Brockville Railway Tunnel Park Information Centre. En inderdaad, in Brockville – halfweg tussen Montreal en Toronto – bevindt zich de oudste spoorwegtunnel van Canada. Vanaf 1860 verbond de tunnel de industrie langs de Saint Lawrence met de rest van de regio.

De zuidelijke ingang van de spoorwegtunnel, vlakbij de Saint Lawrence.

De laatste trein passeerde in 1970. Vervolgens kocht het stadsbestuur de tunnel, maar het grootste deel ervan verdween achter een hek. Na een opknapbeurt is het nu mogelijk om door de volledige tunnel te wandelen. Die is kleurrijk verlicht en rijkelijk voorzien van infoborden. Het water dat van de tunnelwand drupt, zorgt voor wat avontuur.

Een nieuw bezoekerscentrum zal het succes van de heropening moeten bestendigen. In Brockville heerst enige verbazing over de geslaagde restauratie. Volgens een vrijwilliger zorgen de goede beoordelingen op TripAdvisor ervoor dat de tunnel op de 73ste plaats van de 4458 bezienswaardigheden in Ontario prijkt. Het historisch museum van Brockville droomt intussen ook van uitbreiding.

Timo Van Havere is als aspirant van het FWO verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar archief en historische cultuur in de negentiende eeuw.

4 redenen om een diepgelovige vroedvrouw te veroordelen in de late negentiende eeuw

Een bevalling loopt mis in 1867. Wanneer de aanstaande moeder overlijdt, grijpt haar diepgelovige vroedvrouw Mme Vandenbussche naar het scalpel. Om het zieltje van het ongeboren kind te redden, opent ze de zwangere buik en sprenkelt er doopwater in.

De rechtszaak

De rechtszaak die hierop volgde, liet stof opwaaien in juridische en politieke kringen. Uiteindelijk kwam de zaak voor het Hof van Cassatie. Het verdict leidde tot discussies in het parlement.

Waarom zo’n ophef?

Ook priesters, die vooral in landelijke gebieden hun roeping nog vaak combineerden met een job als dorpsarts, probeerden soms het eeuwige leven van ongeboren kinderen veilig te stellen. Volgens kerkelijke richtlijnen was de keizersnede de zekerste manier om een kind te dopen indien de moeder overleed tijdens de bevalling. Bij het gebruik van een doopspuit was het immers onzeker of het water zijn doel zou bereiken. Slechts wanneer je het hoofdje zag, kon je zeker zijn dat het doopsel correct was uitgevoerd, en het zieltje was gered.

Toch waren de acties van Vandenbussche ongewoon. Gelijkaardige incidenten zijn op een hand te tellen, omdat de gelegenheid zich niet vaak voordeed en wellicht niet alle priesters de kerkelijke richtlijnen naadloos opvolgden. Maar dit betekende nog niet dat Vandenbussche een crimineel feit had gepleegd. De commotie draaide vooral om de vraag of zij de wet had geschonden. Was het strafbaar om in een lijk te snijden om een ongeboren kind te dopen? En zo ja, op welke grond?

  1. Moord
De negentiende-eeuwse angst voor schijndood leidde niet alleen tot de constructie van mortuaria, maar ook tot de uitvinding van allerhande ‘beveiligingsmechanismen’ die toelieten om vanuit de kist te communiceren met de buitenwereld (Wellcome Images).

De openbare aanklager zei: moord of doodslag. Hoe kon Mme Vandenbussche zeker weten dat de moeder was overleden? Volgens hem kon de dood slechts worden vastgesteld door een medische expert. Het was mogelijk dat een “leek” als Vandenbussche de dood verkeerd had ingeschat. Misschien leefde de zwangere vrouw nog, en had zij haar vermoord toen ze de incisie maakte.

De zorgen van de openbare aanklager waren niet ongegrond. In het negentiende-eeuwse België beschreven artsen de dood als “een proces, dat niet ineens gebeurt, maar dat een begin en een einde heeft”. Omdat het sterven volgens hen zich maar geleidelijk aan voltrok, dachten zij dat het pas overleden lichaam zich “in een tussenstadium tussen leven en dood” bevond.

Deze onzekere toestand van het lijk was niet zonder gevolg. Een begrafenis mocht pas plaatsvinden na een termijn van 24 uur. Ook dissectie moest wachten. Op kerkhoven en in ziekenhuizen werden mortuaria opgetrokken, die dienst deden als wachtkamers voor het geval dat iemand slechts schijndood zou blijken. Ook keizersneden, een vrij nieuwe een beruchte operatie, stelden artsen voor een dilemma. Als zij wachtten tot ze met zekerheid het overlijden van de moeder konden vaststellen, was het ongeboren kind niet langer levensvatbaar. Wanneer zij daarentegen het kind wilden redden, liepen ze het risico om de moeder – die misschien nog leefde – te verwonden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat Vandenbussche geen moordenares was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat de vrouw nog leefde op het moment van de ingreep. Bovendien, zo vermeldde het verdict, “kon er ook geen sprake zijn van slagen en verwondingen, want een lijk kan je niet kwetsen”.

  1. Kwakzalverij
Deze negentiende-eeuwse cartoon toont de spanning tussen de mannelijke gynaecoloog en de vrouwelijke vroedvrouw (Wellcome Images).

Een onwettige medische ingreep dan maar? Want mocht Mme Vandenbussche, als vroedvrouw, wel een scalpel gebruiken?

Vroedvrouwen waren bij wet ondergeschikt gemaakt aan de per definitie mannelijke gynaecoloog of geneesheer. Zo stelde een wet van 12 maart 1818 dat vroedvrouwen slechts mochten helpen bij bevallingen “welke door de natuur bewerkt of door de hand ten uitvoer gebracht” konden worden. Medische instrumenten – verlostangen en zaagforcepsen, maar ook scalpels – waren voor hen verboden. De vroedvrouw mocht moeder en baby wel verzorgen (een taak die paste bij haar vrouwelijke, gevoelige natuur), maar enkel een mannelijke arts mocht hen behandelen.

Toch besloot de rechter dat Vandenbussche niet schuldig pleet. Zij maakte, zo stelde hij, maar één incisie, die enkel de spirituele en niet de fysieke redding van het kind beoogde. Een poging tot keizersnede was strafbaar geweest, een ziel redden was dat niet.

  1. Schending van eigendom

Een derde optie was schending van eigendom. Een negentiende-eeuws juridisch naslagwerk legde uit dat het lijk van een persoon het bezit was van de familie, “zoals het lijk van een dier toebehoort aan de eigenaar van dat dier tijdens het leven”. Door in een dood lichaam te snijden, had Vandenbussche andermans eigendom geschonden: een strafbaar feit.

Maar deze interpretatie strookte niet met de tijdsgeest. Onder invloed van de geleidelijke afschaffing van de slavernij, beargumenteerden steeds meer juristen dat het lichaam nooit iemands eigendom kon zijn. Lijkenrovers werden vrijgesproken omdat het stelen van een dood lichaam in strikte zin geen diefstal was: het lijk was geen ding, en dus niemands bezit. Ook anatomen stelden dat ze zonder toestemming een autopsie mochten uitvoeren. Omdat het lijk geen ding was, schaadden zij geen eigendom. De patiënt was dood, dus een autopsie kon ook niet gelden als slagen en verwondingen.

  1. Grafschennis

Een jurist probeerde nog, “het is grafschennis”. De rechter schudde zijn hoofd. Grafschennis gold alleen tijdens en na de begrafenis. Voor de begrafenis was het lijk niet wettelijk beschermd.

De beslissing werd op ongeloof onthaald. Als het onbegraven lijk niet geschonden kon worden als ding, en ook niet als persoon, kon iedereen dan zomaar zijn of haar gang gaan met dode lichamen? Betekende dit bijvoorbeeld dat artsen naar hartenlust lijken konden ontleden, zonder toestemming?

In principe wel. In 1887 ontliep ook de arts en antropoloog Emile Houzé de arm der wet, hoewel hij het lichaam van één van zijn patiënten had gestolen om het skelet te bewaren in zijn anatomische collectie.

Het verdict

Mme Vandenbussche haalde opgelucht adem. Het Hof van Cassatie oordeelde dat haar gedrag roekeloos was, maar niet kon worden veroordeeld voor de wet.

Het op eerste zicht onbegrijpelijke verslag van haar rechtszaak is een uitzonderlijk venster op de laatnegentiende-eeuwse samenleving. De zaak Vandenbussche biedt niet alleen aanknopingspunten om veranderende mentaliteiten over de dood en het ongeboren leven te bestuderen, maar werpt ook een licht op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de professionalisering van de geneeskunde en een beginnende secularisering.

Tinne Claes is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze doet onderzoek naar de diverse manieren waarop ongewenste kinderloosheid werd gedefinieerd en ervaren na 1945.

5 vergeten (post)koloniale plekjes in Leuven

Wie gevraagd wordt naar plaatsen van koloniale herinnering in het Belgische straatbeeld, denkt meestal aan het ruiterstandbeeld van Leopold II in Brussel of het monument op de dijk van Oostende. Wie goed kijkt, zal echter ook in Leuven een aantal verwijzingen naar het Belgische koloniale verleden opmerken.

  1. Het Moorinneken
Het Moorinneken, wakend over de Grote Markt.

Op de Grote Markt vind je het café Het Moorinneken. De naam van dit gebouw is geen rechtstreekse verwijzing naar Belgisch-Congo. De naam zou overgenomen zijn van het aanpalende pand dat naar de Middelnederlandse Arthurroman De Moriaen was vernoemd. Volgens de legende verwarde een klerk de naam ‘Den Moer’ vervolgens met ‘Den Moor’. De term ‘Moor’ was immers vanaf de late middeleeuwen gekend en gold als een containerbegrip voor personen van Afrikaanse origine.

Bij de heropbouw van het café na de Eerste Wereldoorlog luisterde de Schaarbeekse beeldhouwer Égide Rombaux de voorgevel op met een buste van een Moorse schone. Uit dit beeldhouwwerk komt de invloed van de toenmalige koloniale iconografie uit het fin de siècle ook duidelijk naar voren. Het beeld van het Leuvense Moorinneken is dus vooral een voorbeeld van een koloniaal referentiekader in het begin van de twintigste eeuw.

  1. Internationaal Studentencentrum Pangaea
Een mozaïek van de vlag van Kongo-Vrijstaat aan één van de ingangen van Pangaea.

Als ontmoetingsplaats voor internationale studenten staat Pangaea in het Leuvense studentenmilieu bekend als een plek waar zij terecht kunnen voor een gratis kop koffie. De geschiedenis van het ontmoetingscentrum is minder bekend. Het gebouw werd in 1951 opgericht onder de naam ‘Home Congolais. Het was een gebouw waar de kinderen van kolonialen, bij gebrek aan een universiteit in Congo, tijdens hun studentenjaren in het moederland konden verblijven. Met de bouw van het pand kwam er zo een oplossing voor een probleem dat rector Van Waeyenbergh al in 1945 had aangekaart. Tot dan toe verbleven deze studenten immers in ontoereikende verblijven in de Justus Lipsiusstraat.

Dankzij een omvangrijke crowdfunding bij koloniale verenigingen en sympathisanten enerzijds, en een ingenieuze belastingconstructie anderzijds, konden in het begin van de jaren 50 de nodige fondsen worden verzameld. Hoewel het gebouw initieel vooral gericht was op blanke studenten, had de toenmalige pers ook aandacht voor het potentieel van zwarte studenten en stelde zelfs ‘een broederschap van Blank en Zwart’ in het Home Congolais voorop. Wie tegenwoordig Pangaea binnenstapt, kan bij een blik op de aanwezigen alvast zien dat die droom is uitgekomen.

  1. Op de hoek van de Diestse- en de Sint-Maartenstraat
Een zeldzame foto van de Leuvense postkoloniale Banksy.

Op een vervallen gevel op de hoek van de Diestse- en de Sint-Maartenstraat kon je tot voor kort een opvallend kunstwerk bewonderen. Een persiflage van de bekende Bongo-bon stak er de draak met de postkoloniale toestand in Congo. Helaas is het echter niet meer mogelijk om het kunstwerk te gaan bezichtigen. Na een renovatie van het gebouw in 2017 werd het verwijderd en verdween deze Leuvense Banksy uit het straatbeeld. In de persiflage werd er een sterk contrast gemaakt tussen de Westerse consumptiemaatschappij en kinderen in oorlogssituaties.

De persiflage was zo een voorbeeld van de Belgische postkoloniale artistieke scène die zich ontwikkelde nadat Luc Tuymans zijn Congo-reeks aan de wereld had voorgesteld. Onder het curatorschap van Vincent Meessen stond in 2015 het Belgische paviljoen op de Biënnale van Venetië in het teken van de omgang met het koloniale verleden. Zowel Meessen als Tuymans gingen voor het eerst door middel van kunst kritisch reflecteren over het Belgische koloniale verleden en wisten daar een breed publiek mee te bereiken.

  1. De Ladeuzebibliotheek
Inscriptie met de naam van de Belgische diplomaat Emile de Cartier de Marchienne.

Achter de Ladeuzebibliotheek gaat een stuk Belgische imperialistische geschiedenis schuil dat ons naar het China van de late negentiende en vroege twintigste eeuw leidt. Wie op de eerste treden van de imposante trappen van de bibliotheek zijn blik naar links wendt, ziet er een inscriptie met de naam van de Belgische diplomaat Emile de Cartier de Marchienne. Als beginnend diplomaat was hij sterk betrokken in het imperiale project van Leopold II in China. Hij wilde met economische projecten zoals spoorwegen zijn invloedsfeer in het land uitbouwen. De jonge de Cartier de Marchienne was hierbij betrokken, onder meer als eerste secretaris van de Belgische gezant Maurice Joostens.

Nadien werd Cartier de Marchienne gezant in de Verenigde Staten waar hij tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke schakel was in de samenwerking tussen Herbert Hoover, de oprichter van de humanitaire Commission for Relief in Belgium, en Emile Francqui, de voorzitter van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Beide organisaties moesten de Belgische bevolking in oorlogstijd van voldoende voedsel voorzien. Hoover en Francqui hadden elkaar overigens al leren kennen tijdens onderhandelingen over spoorwegconcessies in China. De kiemen van de Belgisch-Amerikaanse samenwerking die tot de naoorlogse heropbouw van Leuven leidde, werden dus gelegd op het imperialistische toneel in China. Dichtbij de inscriptie in de Ladeuzebibliotheek staat een standbeeld van Hoover dat deze trans-Atlantische connectie onderstreept.

  1. Het stadhuis
Detail van het standbeeldje van Leopold II. De inscriptie ‘Congo’ is goed zichtbaar.

Naast de beeldjes van hertogen, kunstenaars en academici staat er in één van de vele nissen van het Leuvense stadhuis ook een standbeeldje van Leopold II. Je kan de veelbesproken vorst terugvinden aan de zijde van de Naamsestraat op het derde niveau, uiterst rechts. Leopold II staat hier in een rij van Leuvense en nationale helden. In zijn hand draagt hij een stuk perkament met de inscriptie ‘Congo’ die duidelijk verwijst naar de Congo-Vrijstaat. Samen met de buste van Leopold II in de Ladeuzebibliotheek is dit beeld één van de twee beelden in Leuven ter ere van de vorst. Aangezien het beeldje aan het stadhuis amper zichtbaar is, ontsnapt het voorlopig aan postkoloniale kritieken zoals in Antwerpen of Brussel. Misschien luidt deze blog wel een pleidooi in voor de komst van een standbeeldje van Patrice Lumumba of Thomas Kanza, de eerste Congolese student aan de Leuvense universiteit, in één van de nissen.

Meer lezen.

Gert Huskens en Idesbald Goddeeris. ‘Lumumba in the Hood. The Legacy of Patrice Lumumba in Rap Music since 1990’ in Matthias De Groof (red.), Lumumba’s Iconography. Representations of an Icon in the Arts (Leuven, 2019).

Ruben Mantels. Geleerd in de tropen: Leuven, Congo & de wetenschap, 1885-1960 (Leuven, 2007).

‘Van ‘Home Congolais’ tot Pangaea 2.0’ (http://www.veto.be/artikel/van-home-congolais-tot-pangaea-20), 2017.

Gert Huskens is gastblogger. Hij studeerde in 2016 af als historicus en legt zich toe op koloniale en postkoloniale geschiedenis. Daarnaast studeert hij ook politieke wetenschappen aan de KU Leuven.

Titelafbeelding: Borstbeeld van Leopold II in de universiteitsbibliotheek op het Ladeuzeplein.

5 favorieten van Tom Verschaffel

Tijdens de zomervakantie polsen we naar het favoriete cultuurhistorische leesvoer van onze onderzoekers. Deze week zijn we toe aan de laatste editie van deze zomer, met het favoriete leesvoer van Tom Verschaffel.

  1. De roman van Ferrara

Il romanzo di Ferrara is de overkoepelende titel van zowat het volledige oeuvre van Giorgio Bassani. Dat bestaat uit zes boeken: één grotere roman (meteen Bassani’s bekendste boek: De tuin van de Finzi-Contini’s uit 1962) en verder enkele korte romans en verhalenbundels. Alle verhalen spelen zich af in Ferrara, in de tijd van het Fascisme, de Tweede Wereldoorlog en de nasleep ervan. Ze zijn deels autobiografisch, maar toch staat het leven van de auteur zelf niet centraal. Het geheel geeft een prachtig en pakkend beeld van het leven in de stad en in het bijzonder van de joodse gemeenschap.

Giorgio Bassani, De roman van Ferrara (Meulenhoff 2010; oorspronkelijke Italiaanse uitgave 1953-1972).

  1. De Thibaults

Al in de Top 5 van Kaat Wils en ook ik kan De Thibaults – inderdaad – onmogelijk niét opnemen. Opnieuw een romancyclus: zeven boeken (en een epiloog) van ongelijke lengte, in het Nederlands uitgegeven in twee dikke delen, met het verhaal van twee, zeer verschillende broers. Het geheel is magistraal en meeslepend (de eerste delen gaan vooral over de verhouding tussen de zoons en de dominante vader), maar ik wil hier in het bijzonder wijzen op het lange laatste boek (in het Nederlands het volledige tweede volume), duizend pagina’s waarin een periode wordt beschreven van niet meer dan enkele maanden, vlak voor en na het begin van de Eerste Wereldoorlog. Nooit is zo helder en overtuigend beschreven hoe (zoveel) mensen die geen oorlog wilden en tot op het laatste moment zelfs niet konden geloven dat die er zou komen, niet voorkwamen dat de oorlog uitbrak, erin werden meegesleept en ten prooi vielen aan patriotisme.

Roger Martin du Gard, De Thibaults (2 delen, Meulenhoff 2014-2015; oorspronkelijke Franse uitgave 1922-1940).

  1. Geteld, geteld

Geteld, geteld is het eerste (en helaas ook het enige in het Nederlands vertaalde) deel van een trilogie (1934-1940), waarin de Hongaarse schrijver Miklós Bánffy het verhaal vertelt van enkele leden van een adellijke familie, tegen de achtergrond van de maatschappelijke ontwikkelingen en politieke gebeurtenissen op het einde van de negentiende eeuw en de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Bánffy, zelf een edelman en politicus (hij was in de jaren 1920 korte tijd minister van Buitenlandse Zaken), schetst in een weids fresco een Hongarije in verval, met in de hoofdrol een adel waarvan de rol definitief is uitgespeeld.

Miklós Bánffy, Geteld, geteld (Atlas 2012; oorspronkelijke Hongaarse uitgave 1934).

  1. Middlemarch

Grote roman van George Eliot, die het leven schetst in een klein Engels stadje, met een veelheid aan personages en verwikkelingen. Scherpzinnig en soms heel geestig maakt Eliot voelbaar hoe grondig de maatschappij in de negentiende eeuw veranderde en welke impact dat had op het dagelijkse leven van individuen, met – het is wel algemeen bekend dat achter het mannelijk pseudoniem van Eliot een vrouwelijke auteur schuilgaat – een bijzondere aandacht voor de rol van vrouwen. In de Engelse literatuur zijn wel meer romans gewijd aan (aspecten van) de modernisering van het leven in de negentiende eeuw en de schokken die zij meebracht: een ander magistraal voorbeeld is De weg van alle vlees (1903) van Samuel Butler.

George Eliot, Middlemarch (Athenaeum 2016; oorspronkelijke Engelse uitgave 1871-1872).

  1. Het bureau

Nog een romancyclus, bestaande uit zeven boeken, ongeveer vijfduizend bladzijden in totaal. Allemaal gewijd aan de dagelijkse bezigheden van een niet al te vrolijke man die werkt op een wetenschappelijk onderzoeksinstituut voor volkskunde (eigenlijk het Meertensinstituut in Amsterdam). Het boek beschrijft met dodelijke precisie een saai leven met zijn zich steeds herhalende routines, maar is, als je er eenmaal “in” zit, o zo verslavend. Bovendien geeft het de dagelijks praktijk van de wetenschappelijke arbeid weer, met bijvoorbeeld ook een ontluisterend, maar tegelijk hilarische en herkenbare voorstelling van wetenschappelijke (historische) congressen.

J.J. Voskuil, Het bureau (Van Oorschot 1996-2000)

Tom Verschaffel is als hoogleraar verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar onder meer historiografie, historische cultuur en literatuur in de achttiende en negentiende eeuw.

Titelafbeelding: CC-BY Andy Roberts

5 toppers van Nelleke Teughels

Tijdens de zomervakantie polsen we naar het favoriete cultuurhistorische leesvoer van onze onderzoekers. Deze week: Nelleke Teughels.

  1. In 1926: ein Jahr am Rand der Zeit / In 1926: Living at the edge of time

Ik werd getipt over dit boek door Kurt Vanhoutte, een collega aan de Universiteit Antwerpen, en ik wil het hier zelf warm aanbevelen. Auteur Hans Ulrich Gumbrecht wil de lezer het jaar 1926 laten beleven zoals de tijdgenoot het ervoer, met een veelheid aan uiteenlopende ervaringen die op hem afkomen. Gumbrecht verwerpt in dit boek de conventies van een lineaire verhaallijn en opent het tijd-ruimtecontinuüm door in 51 korte maar onderling via verwijzingen met elkaar verbonden essays de dagelijkse realiteit te onderzoeken, zoals liften, cafés, vliegtuigen, haargel, stierenvechten, Toetanchamon en danstrends. Er is geen juiste volgorde om het boek te lezen; het werkt als literair equivalent van surfen en doorklikken op het internet, waarmee het ook meteen perfect de kinetische en gefragmenteerde cultuur van de tijd weerspiegelt.

Hans Ulrich Gumbrecht, In 1926: living at the edge of time (Cambridge/Londen 1997).

  1. Die Stadt / La Ville

Deze graphic novel avant la lettre door de Belgische houtsnijder en graficus Frans Masereel verbeeldt op weergaloze manier het stedelijke Europa uit het interbellum. Het boek omvat 100 magnifieke en krachtige houtsneden die leven en werk, rijkdom en armoede, eenzaamheid en hoop in de grootstad belichten. Ook al gaat het om momentopnames – een familie aan tafel, een vrouw die uit het raam naar de sterrenhemel tuurt, een opgehitste massa – toch kan je in elk van de afbeeldingen een heel verhaal lezen. Het geheel woordeloze album kent echter geen opgelegde verhaallijn die alle houtsneden verbindt. Het gaat om een portret van een plaats en tijd, de grootstad uit de jaren 1920, maar tegelijkertijd blijft het werk ook erg tijdloos aandoen. De scènes met grote menigtes – in musea, restaurants of in de straat – geven een toen nog nieuw fenomeen weer dat intussen de stedelijke norm is geworden. Ook de begrafenisscène, met een man die alles staat te filmen, toont een nieuwerwets fenomeen dat intussen alledaags is geworden.

Frans Masereel, Die Stadt (München 1925).

  1. Breakfast of Champions

Kurt Vonnegut staat niet bekend om zijn optimistisch mensbeeld, maar alleen al voor zijn inventieve en onvergelijkbare schrijfstijl wil ik dit zelfs voor zijn doen erg misantropische boek toch sterk aanraden. Hij kan de meest banale zaken op zo’n originele manier benaderen dat je niet enkel een aha-ervaring doormaakt maar ook nog eens gegniffel met moeite zal kunnen onderdrukken. Het verhaal zelf speelt zich grotendeels af in het fictieve Midland City in Indiana en draait om de onvermijdelijke confrontatie tussen Dwayne Hoover en Kilgore Trout. Trout is schrijver, maar zijn sciencefictionverhalen raken alleen maar (doch op ruime schaal) gepubliceerd in pornografische tijdschriften. Hoover is een aanvankelijk charmante maar niettemin ernstig gestoorde Pontiac-verkoper, wiens mentale stoornis hem ertoe brengt te geloven dat een verhaal van Trout De Waarheid bevat. Aan de hand van elegante satirische wendingen, kinderlijke tekeningen en scherpe analyses legt Vonnegut bloot wat hij absurd of simpelweg verwerpelijk vindt aan de Amerikaanse maatschappij van de jaren 60 en 70. Daarmee behandelt hij thema’s als de Vietnamoorlog, vrije wil, seks, racisme en zelfs massagesalons.

Kurt Vonnegut, Breakfast of Champions (New York 1973)

  1. East of Eden

Tegen het decor van de prachtig door Steinbeck beschreven Salinas Valley, een uitgestrekte landbouwvallei in Californië, volgt deze roman de relaties van twee families, de Trasks en Hamiltons. Het verhaal is geïnspireerd door de Bijbelse verhalen over Adam en Eva en over Kaïn en Abel en verkent de relaties tussen ouders en kinderen, tussen broers en tussen mensen, tussen geschiedenis en plaats. Daarmee is het een verhaal over heel basale emoties: liefde, jaloezie, met op de achtergrond de angst afgewezen te worden. Steinbecks verhaal overspant verschillende generaties en omvat een stoet aan intrigerende, levensechte personages waarvan niet altijd duidelijk te zeggen valt of ze goed of slecht zijn.

John Steinbeck, East of Eden (New York 1952).

  1. Metaphors we live by

Dit boek was voor mij als jonge onderzoeker een revelatie – het toont aan de hand van eenvoudige voorbeelden aan hoe metaforen ons begrip van de wereld die we rondom ons ervaren mee structureren en vorm geven zonder dat we het zelf beseffen. Sinds zijn publicatie in 1982 kreeg het boek aardig wat kritiek te verduren. De detailanalyses zijn inderdaad vaak overtrokken en de stijl is soms wat drammerig. Dit hangt nauw samen met het argumentatieve karakter van het boek en het blijkbaar nogal onbuigzame karakter van één van de auteurs. Maar het boek is erg belangrijk geweest vanwege de vernieuwende inzichten die in een coherent kader worden voorgesteld. Ondanks enkele terechte kritieken biedt dit werk van Lakoff en Johnson een intrigerende maar verhelderende blik op hoe taal onze visie op de werkelijkheid bepaalt en op hoe ons brein werkt.

Georg Lakoff & Mark Johnson, Metaphors we live by (Chicago 1982).

Nelleke Teughels is als doctor-assistent aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis verbonden. Ze doet onderzoek naar voedingscultuur in de negentiende en twintigste eeuw.

Titelafbeelding: CC-BY Andy Roberts