Maandelijks archief: februari 2018

5 vergeten (post)koloniale plekjes in Leuven

Wie gevraagd wordt naar plaatsen van koloniale herinnering in het Belgische straatbeeld, denkt meestal aan het ruiterstandbeeld van Leopold II in Brussel of het monument op de dijk van Oostende. Wie goed kijkt, zal echter ook in Leuven een aantal verwijzingen naar het Belgische koloniale verleden opmerken.

  1. Het Moorinneken
Het Moorinneken, wakend over de Grote Markt.

Op de Grote Markt vind je het café Het Moorinneken. De naam van dit gebouw is geen rechtstreekse verwijzing naar Belgisch-Congo. De naam zou overgenomen zijn van het aanpalende pand dat naar de Middelnederlandse Arthurroman De Moriaen was vernoemd. Volgens de legende verwarde een klerk de naam ‘Den Moer’ vervolgens met ‘Den Moor’. De term ‘Moor’ was immers vanaf de late middeleeuwen gekend en gold als een containerbegrip voor personen van Afrikaanse origine.

Bij de heropbouw van het café na de Eerste Wereldoorlog luisterde de Schaarbeekse beeldhouwer Égide Rombaux de voorgevel op met een buste van een Moorse schone. Uit dit beeldhouwwerk komt de invloed van de toenmalige koloniale iconografie uit het fin de siècle ook duidelijk naar voren. Het beeld van het Leuvense Moorinneken is dus vooral een voorbeeld van een koloniaal referentiekader in het begin van de twintigste eeuw.

  1. Internationaal Studentencentrum Pangaea
Een mozaïek van de vlag van Kongo-Vrijstaat aan één van de ingangen van Pangaea.

Als ontmoetingsplaats voor internationale studenten staat Pangaea in het Leuvense studentenmilieu bekend als een plek waar zij terecht kunnen voor een gratis kop koffie. De geschiedenis van het ontmoetingscentrum is minder bekend. Het gebouw werd in 1951 opgericht onder de naam ‘Home Congolais. Het was een gebouw waar de kinderen van kolonialen, bij gebrek aan een universiteit in Congo, tijdens hun studentenjaren in het moederland konden verblijven. Met de bouw van het pand kwam er zo een oplossing voor een probleem dat rector Van Waeyenbergh al in 1945 had aangekaart. Tot dan toe verbleven deze studenten immers in ontoereikende verblijven in de Justus Lipsiusstraat.

Dankzij een omvangrijke crowdfunding bij koloniale verenigingen en sympathisanten enerzijds, en een ingenieuze belastingconstructie anderzijds, konden in het begin van de jaren 50 de nodige fondsen worden verzameld. Hoewel het gebouw initieel vooral gericht was op blanke studenten, had de toenmalige pers ook aandacht voor het potentieel van zwarte studenten en stelde zelfs ‘een broederschap van Blank en Zwart’ in het Home Congolais voorop. Wie tegenwoordig Pangaea binnenstapt, kan bij een blik op de aanwezigen alvast zien dat die droom is uitgekomen.

  1. Op de hoek van de Diestse- en de Sint-Maartenstraat
Een zeldzame foto van de Leuvense postkoloniale Banksy.

Op een vervallen gevel op de hoek van de Diestse- en de Sint-Maartenstraat kon je tot voor kort een opvallend kunstwerk bewonderen. Een persiflage van de bekende Bongo-bon stak er de draak met de postkoloniale toestand in Congo. Helaas is het echter niet meer mogelijk om het kunstwerk te gaan bezichtigen. Na een renovatie van het gebouw in 2017 werd het verwijderd en verdween deze Leuvense Banksy uit het straatbeeld. In de persiflage werd er een sterk contrast gemaakt tussen de Westerse consumptiemaatschappij en kinderen in oorlogssituaties.

De persiflage was zo een voorbeeld van de Belgische postkoloniale artistieke scène die zich ontwikkelde nadat Luc Tuymans zijn Congo-reeks aan de wereld had voorgesteld. Onder het curatorschap van Vincent Meessen stond in 2015 het Belgische paviljoen op de Biënnale van Venetië in het teken van de omgang met het koloniale verleden. Zowel Meessen als Tuymans gingen voor het eerst door middel van kunst kritisch reflecteren over het Belgische koloniale verleden en wisten daar een breed publiek mee te bereiken.

  1. De Ladeuzebibliotheek
Inscriptie met de naam van de Belgische diplomaat Emile de Cartier de Marchienne.

Achter de Ladeuzebibliotheek gaat een stuk Belgische imperialistische geschiedenis schuil dat ons naar het China van de late negentiende en vroege twintigste eeuw leidt. Wie op de eerste treden van de imposante trappen van de bibliotheek zijn blik naar links wendt, ziet er een inscriptie met de naam van de Belgische diplomaat Emile de Cartier de Marchienne. Als beginnend diplomaat was hij sterk betrokken in het imperiale project van Leopold II in China. Hij wilde met economische projecten zoals spoorwegen zijn invloedsfeer in het land uitbouwen. De jonge de Cartier de Marchienne was hierbij betrokken, onder meer als eerste secretaris van de Belgische gezant Maurice Joostens.

Nadien werd Cartier de Marchienne gezant in de Verenigde Staten waar hij tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke schakel was in de samenwerking tussen Herbert Hoover, de oprichter van de humanitaire Commission for Relief in Belgium, en Emile Francqui, de voorzitter van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Beide organisaties moesten de Belgische bevolking in oorlogstijd van voldoende voedsel voorzien. Hoover en Francqui hadden elkaar overigens al leren kennen tijdens onderhandelingen over spoorwegconcessies in China. De kiemen van de Belgisch-Amerikaanse samenwerking die tot de naoorlogse heropbouw van Leuven leidde, werden dus gelegd op het imperialistische toneel in China. Dichtbij de inscriptie in de Ladeuzebibliotheek staat een standbeeld van Hoover dat deze trans-Atlantische connectie onderstreept.

  1. Het stadhuis
Detail van het standbeeldje van Leopold II. De inscriptie ‘Congo’ is goed zichtbaar.

Naast de beeldjes van hertogen, kunstenaars en academici staat er in één van de vele nissen van het Leuvense stadhuis ook een standbeeldje van Leopold II. Je kan de veelbesproken vorst terugvinden aan de zijde van de Naamsestraat op het derde niveau, uiterst rechts. Leopold II staat hier in een rij van Leuvense en nationale helden. In zijn hand draagt hij een stuk perkament met de inscriptie ‘Congo’ die duidelijk verwijst naar de Congo-Vrijstaat. Samen met de buste van Leopold II in de Ladeuzebibliotheek is dit beeld één van de twee beelden in Leuven ter ere van de vorst. Aangezien het beeldje aan het stadhuis amper zichtbaar is, ontsnapt het voorlopig aan postkoloniale kritieken zoals in Antwerpen of Brussel. Misschien luidt deze blog wel een pleidooi in voor de komst van een standbeeldje van Patrice Lumumba of Thomas Kanza, de eerste Congolese student aan de Leuvense universiteit, in één van de nissen.

Meer lezen.

Gert Huskens en Idesbald Goddeeris. ‘Lumumba in the Hood. The Legacy of Patrice Lumumba in Rap Music since 1990’ in Matthias De Groof (red.), Lumumba’s Iconography. Representations of an Icon in the Arts (Leuven, 2019).

Ruben Mantels. Geleerd in de tropen: Leuven, Congo & de wetenschap, 1885-1960 (Leuven, 2007).

‘Van ‘Home Congolais’ tot Pangaea 2.0’ (http://www.veto.be/artikel/van-home-congolais-tot-pangaea-20), 2017.

Gert Huskens is gastblogger. Hij studeerde in 2016 af als historicus en legt zich toe op koloniale en postkoloniale geschiedenis. Daarnaast studeert hij ook politieke wetenschappen aan de KU Leuven.

Titelafbeelding: Borstbeeld van Leopold II in de universiteitsbibliotheek op het Ladeuzeplein.

Wat Bevergem ons leert over de gemeentefusies

Gastblog door Hendrik Callewier.

In het najaar van 2015 maakte televisiekijkend Vlaanderen kennis met de serie Bevergem. Het fictieve dorp is een karikatuur van een kleine West-Vlaamse plattelandsgemeente. Bij de Bevergemnaren ligt de fusie met het al even denkbeeldige Ruddervelde zwaar op de maag. Gelukkig zijn er de ‘Zeugefeesten’, waar de onvrede van de personages op folkloristische wijze wordt gekanaliseerd. Co-scenaristen Bart Vanneste, alias Freddy Devadder, en Wannes Cappelle lieten zich inspireren door hun geboortestreek, waar de gevoeligheden die in Bevergem worden uitvergroot, ook volop terug te vinden zijn. De gemeentefusies zorgden er vaak voor een versterking van de dorpsidentiteit.

Heimwee naar het dorp

Wim Willaert als ‘Beir’ van Bevergem

Begin jaren 1970 werden de eerste plannen voor de Belgische gemeentefusies bekend gemaakt. Het doel van die fusies was in de eerste plaats door schaalvergroting kleinere entiteiten levensvatbaar te houden en een efficiënter bestuur te bezorgen. Tegenstanders vreesden echter dat de fusies niet alleen het einde van de zelfstandigheid, maar ook van de eigenheid van hun dorpsgemeenschap betekenden. De fusies versterkten het bestaande doembeeld van de landelijke dorpen die plaats moesten ruimen voor beton en vooruitgang. Toenemende verstedelijking en industrialisering stonden volgens sommige dorpsbewoners en politici gelijk aan een verlies van lokale identiteit. Velen kenden nog de ‘goede oude tijd’, die werd geassocieerd met het beeld van het landelijke dorp als harmonische gemeenschap, zoals het ook in 1974 bezongen werd door de Nederlandse cabaretier Wim Sonneveld.

In 1978, nauwelijks een jaar na de uitvoering van een grootschalige fusieoperatie, werd in Vlaanderen door de overheid de actie ‘Jaar van het Dorp’ gelanceerd. In Aalbeke, een dorp ten zuiden van Kortrijk, maakte amateur-cineast Eric Vanoverschelde naar aanleiding daarvan een film, met als titel Er was eens. In de montage worden beelden getoond van een lieflijk dorp, waar boeren met paard en kar nog op vrijwel middeleeuwse wijze aan landbouw doen. Volgens de commentator ligt Aalbeke aan een Romeinse heirweg (en niet aan de drukke verkeersader N43 die het centrum ook toen al doormidden sneed). De fusie wordt er aangekondigd met onheilspellende muziek en een kaartje waarop de stad Kortrijk als een olievlek uitdijt. De commentator vraagt zich af wat de toekomst brengt, na de ‘inlijving tegen wil en dank’ bij de grootstad: ‘Zullen wij door de grote haai totaal worden verslonden … of zullen we opgaan in een gigantische, futuristische reuzenstad, zonder ziel, zonder hart?’

Een nieuwe identiteit

Logo van de campagne ‘Jaar van het Dorp’ in 1978

Inwoners uit Aalbeke en talrijke andere dorpen gingen na de fusies – alle doemscenario’s ten spijt – op zoek naar hun eigen karakter. Heemkundige kringen die de geschiedenis van het eigen dorp wilden vastleggen, schoten in de jaren 70 als paddenstoelen uit de grond. Ook lokale initiatieven, zoals dorpsfeesten en –reuzen, speelden een belangrijke rol. De feestelijkheden waren de momenten bij uitstek waarop inwoners zich met hun (deel)gemeente konden identificeren. Maar hoe ingeburgerd dergelijke dorpsfeesten tegenwoordig ook zijn, ze zijn minder oud en traditioneel dan algemeen wordt aangenomen.

De Tinekesfeesten, de jaarlijkse hoogmis van Heule (bij Kortrijk), ontstonden in 1963. De Breughelfeesten in Rekkem, nu deelgemeente van Menen, vonden voor het eerst plaats in 1973, op initiatief van de lokale middenstandsvereniging. Ten tijde van de fusie waren dergelijke feesten dus een vrij recent fenomeen, hoewel ze toen al als een erg belangrijke factor werden beschouwd voor het behoud van de eigenheid van de dorpen. De meeste dorpsfeesten groeiden nog meer in de periode na de fusie. In sommige gemeenten was het houden van dorpsfeesten net een reactie op de fusie. In Rollegem gaf het besef van een te verdedigen eigenheid na de fusie met ‘grootstad’ Kortrijk aanleiding tot de oprichting van een folkloreraad en de organisatie van de eerste folklorefeesten in 1977. Ook in Marke was 1977 het startjaar van een nieuw evenement, de septemberkermis.

Allemaal Bevergemnaar?

Een folkloristische stoet tijdens de ‘fusiefeesten’ in 1976

Voor de inwoners van Bevergem was de fusie met het naburige Ruddervelde het begin van een lokale legende, ‘den Beir van Bevergem’. In een ver verleden weigerden de inwoners van Bevergem belastingen te betalen aan de baljuw van het naburige Ruddervelde. De baljuw besloot dan maar om alle varkens, zeugen en biggen van Bevergem te laten slachten en naar Ruddervelde te laten overbrengen. Een sluwe Bevergemnaar wist echter een zeug te verstoppen onder een plankenvloer. Daarmee was de varkenspopulatie van Bevergem nog niet gered. De tien dapperste inwoners van het dorp werden op een missie gestuurd, over de beek naar Ruddervelde. Daar moesten ze het zaad van een beer of beir (mannetjesvarken) bemachtigen en terugbrengen naar hun eigen dorp, zodat er opnieuw varkens konden worden gekweekt in Bevergem. Slechts één iemand, ‘den Beir van Bevergem’, kwam terug van deze heldentocht. Gelukkig, zo wordt de kinderen van de dorpsschool ingeprent, want ‘anders moesten we nog altijd de beek over naar Ruddervelde om een schelleke tussen onze boterham te leggen’. De boodschap van deze karikaturale dorpssage is duidelijk: het kleine Bevergem heeft grote buur Ruddervelde niet nodig, zo toont de (lokale) geschiedenis aan.

In de jaren 1970 vreesden velen dat de fusies van Vlaanderen een zielloze grote stad zouden maken en de eigenheid van de dorpen zou verloren gaan. Veertig jaar later blijkt die vrees grotendeels onterecht. De fusies hadden in veel gevallen tot gevolg dat de eigenheid van dorpse gemeenschappen – vanuit een defensieve reflex – net werd versterkt. Het bestuderen, cultiveren en (her)ontdekken van lokale geschiedenis en tradities speelden daarin een belangrijke rol.

Hendrik Callewier is gastblogger. Hij is rijksarchivaris van Kortrijk en redactiesecretaris van de geschiedkundige vereniging De Leiegouw. In de najaarspublicatie van de vereniging wordt teruggeblikt op de gemeentefusies in Zuid-West-Vlaanderen.