Maandelijks archief: oktober 2016

Vijf redenen waarom we lijsten posten

Met cultuurgeschiedenis.be willen we het verleden naar buiten brengen. De blog is een etalage van open wetenschap. Een blog is echter een medium met een oneindigheid aan mogelijkheden. Om steeds een nieuw publiek aan te spreken en ons bestaande publiek te blijven boeien, experimenteren we geregeld met nieuwe formats. Vanaf vandaag starten we daarom met lijsten. Vanaf nu brengen we daarom om de twee weken – afwisselend met onze langere stukken in lopende tekst – een lijst met cultuurgeschiedenis. Daar hebben we vijf redenen voor.

  1. Lijsten zijn een cultureel fenomeen

eco-betoveringlijstenLijsten maken we al de hele geschiedenis lang. Het is haast onmogelijk de menselijke geschiedenis te bestuderen zonder een lijst te ontmoeten. Een van de grote pleitbezorgers van de lijst was de dit jaar overleden Italiaanse schrijver en semioticus Umberto Eco. “De lijst is de oorsprong van de cultuur”, zei Eco in een interview. “Hij is deel van de geschiedenis van de kunst en literatuur. Wat wil cultuur? Oneindigheid begrijpelijk maken. Orde creëren – niet altijd, maar vaak. En hoe, als mensen, gaan we om met oneindigheid? Hoe proberen we het onbegrijpelijke te begrijpen? Door lijsten, door catalogi, door collecties in musea, door encyclopedieën en woordenboeken.”  Er zijn lijsten bij Homeros, bij Thomas Mann en bij James Joyce; bij Perec, Prévert en Whitman; bij Galileo, Borges en Warhol. Lijsten zijn een onontkoombaar deel van de cultuur.

  1. Lijsten hebben de geschiedenis veranderd
De stellingen van Luther.
De stellingen van Luther.

In 1517 spijkerde Luther een lijst 95 controversiële religieuze stellingen aan een kerkdeur in Wittenberg. Het debat dat hij daarmee opende wordt algemeen aanvaard als een van de aanleidingen voor het ontstaan van het protestantisme. Met zijn lijst legde Luther de basis van een enorme breuk in de christelijke geloofsgemeenschap. Ze leidde tot hernieuwde geloofsijver en religieuze oorlogen. De lijst van Luther heeft de wereldgeschiedenis veranderd.

De stellingen van Luther is zeker niet enige lijst die een enorme impact heeft gehad. De Tien Geboden legden de basis van een nog steeds nazinderende christelijke moraal. De Veertien Punten van de Amerikaanse president Woodrow Wilson hebben het leven na de Eerste Wereldoorlog bepaald en leidden onder meer tot de oprichting van de Volkenbond. De lijst met de rechten van de mens, in vele vormen aangenomen van de achttiende tot de twintigste eeuw, heeft de basis gelegd van heel wat nationaal en internationaal beleid.

Niet alleen op hoog niveau, maar ook in het alledaagse leven spelen lijsten een niet te onderschatten rol. De boodschappenlijst, de bucket list, de to-do lijst, de Ultratop – het zijn stuk voor stuk lijsten die ons dagelijks leven sterk beïnvloeden. Als de lijst zo’n grote invloed heeft, dan mag ze niet op onze blog ontbreken.

  1. Lijsten dwingen ons tot nadenken

Lijsten zijn dus belangrijke historische en culturele fenomenen. Maar ook voor historici is het interessant om zelf lijsten te maken, net omdat we het niet gewoon zijn. We denken meestal in zinnen en paragrafen, in delen en hoofdstukken. Het formaat van de lijst dwingt ons onze gedachten en onze materialen op een andere manier te ordenen – een manier die misschien tot nieuwe inzichten kan leiden, zowel voor de schrijver als voor de lezer.

  1. Lijsten trekken mensen aan

We willen er ook niet flauw over doen: we maken ook lijsten omdat ze erg populair lijken te zijn. Ons met stip meest gelezen bericht ooit is meteen onze enige (vroegere) lijst: De vijf meest gebruikte scheldwoorden in middeleeuws Vlaanderen. Er zijn al tal van wetenschappelijke en minder wetenschappelijke studies naar gebeurd: mensen houden van lijsten. Ze suggereren een omschreven, bevatbare realiteit. Ze suggereren informatie de gemakkelijk en snel te verwerken is. Net omdat de informatie op het internet zo onbegrensd is, spreekt de lijst, met haar illusie van begrensdheid, ons zo aan.

We hopen dan ook met onze lijsten een nieuw publiek te kunnen aanboren, dat zo misschien ook de weg kan vinden naar onze langere, lopende teksten. Tegelijk hopen we ons bestaande publiek – u, beste lezer – met dit nieuwe format te kunnen blijven boeien. De lijst past zo in onze doelstellingen om cultuurgeschiedenis naar een zo breed mogelijk publiek te verspreiden.

  1. Cultuurpessimisme is passé

Er wordt wel eens meewarig gedaan over de vele onnozele lijstjes die het internet rijk is. Ze herleiden de mens tot hersenloze klikmachines. Ze bieden sensatie zonder inhoud, oppervlakkige weetjes zonder diepgang. Het internet met al haar lijstjes en fragmenten zorgt ervoor dat we ons niet meer op een langere diepgaande tekst kunnen concentreren.
(lees verder onder de afbeelding)

Cartoon van XKCD - http://xkcd.com/1283/
Cartoon van XKCD.

Aan dergelijke cultuurkritiek – misschien zelfs cultuurpessimisme – willen we niet meedoen. Op gezette tijden weerklinken kritieken op nieuwe media en nieuwe genres. De roman werd bij haar opkomst verketterd, neergesabeld. De televisie was een ramp voor de jeugd. De komst van de tabloid is nog altijd niet verteerd. Daarmee willen we niet beweren dat kritiek op die nieuwe genres en media altijd onterecht is. Er zijn inderdaad veel lijstjes die te onnozel voor woorden zijn. Misschien zijn online lijstjes vaak te oppervlakkig en te fragmentarisch. Maar de kunst is niet om kritiek te geven op een populair genre. De kunst is om het genre naar je hand te zetten. Dat willen we doen met cultuurgeschiedenis.be. Met de nodige humor, uiteraard. Sensatie, ook. Maar steevast ook met een cultuurhistorische meerwaarde.

En jullie?

Wat denken jullie? Zijn lijsten een zinvol medium op deze blog? Hebben we argumenten over het hoofd gezien?

Waarom de Westhoekers de dappersten der Galliërs zijn

Gastblog door Dries Claeys.

Op 2 mei 1920 verscheen in het weekblad Het Ypersche een lofrede voor de Westhoekers die na de Eerste Wereldoorlog naar hun geboortedorpen waren teruggekeerd. Onder de titel ‘De wroeters’ werd hun actieve bijdrage aan de herleving van de regio geprezen. Een subtiele sneer naar de Belgische regeringsinstanties bleef niet achterwege. In tegenstelling tot de lokale bewoners, zo meende het weekblad, hadden zij de Westhoek immers aan haar lot overgelaten.

Nochtans had de Belgische regering in ballingschap al in 1916 plannen gemaakt voor voorlopige woningen om de inwoners van de door de oorlog getroffen gebieden in onder te brengen. Er waren ook tal van andere maatregelen voorzien om een vlotte herbevolking van de Westhoek te verzekeren. Na de Wapenstilstand werd het verschil tussen theorie en praktijk echter pijnlijk duidelijk. De geprefabriceerde huizen bereikten hun bestemming nauwelijks en behalve beperkte financiële en materiële hulp was de overheidsondersteuning zo goed als onbestaande. Tijdens de eerste naoorlogse jaren waren de eerste teruggekeerden dus inderdaad vooral op zichzelf aangewezen.

Leven tussen de ruïnes

De ruïnes van Kemmel in 1918 of 1919.
De ruïnes van Kemmel in 1918 of 1919.

In het zog van de oprukkende geallieerde legers vestigden de eerste pioniers zich opnieuw in de verwoeste frontstreek. De levensomstandigheden waren er precair. Voedsel, kleding en brandstof waren schaarse goederen in een gebied dat tot een maanlandschap was herschapen. Voor brood en andere levensmiddelen moesten de frontbewoners naar dorpen en steden aan de rand van de verwoeste gewesten trekken. Daar konden ze met de kleine vergoeding die hen door de overheid was toegekend inkopen doen. Ze konden ook een beroep doen op georganiseerde liefdadigheid. Onder andere het Amerikaanse Rode Kruis was sterk aanwezig in de Westhoek. Zij verkochten de meest levensnoodzakelijke middelen tegen lage prijzen. De gemeentemagazijnen van het ministerie van binnenlandse zaken hadden dezelfde functie, maar ontstonden pas rijkelijk laat. De eerste magazijnen werden opgericht in het najaar van 1919. Tegen die tijd hadden de vroegste dorpsbewoners al een eigen overlevingsnetwerk uitgebouwd.

Bijna elke voorlopige woning die werd opgetimmerd, herbergde een kruidenierszaak, bakkerij of een café. De ondernemers voorzagen zo niet enkel in hun eigen levensonderhoud, maar zorgden er tegelijk voor dat de lokale dorpsgemeenschap minder afhankelijk werd van externe hulp. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de meeste teruggekeerden het leven in de verwoeste gewesten als een opportuniteit zagen. Niet toevallig bestond de helft van de Ieperse bevolking in 1920 uit bouwvakkers.

Een dak boven het hoofd

Zelf in elkaar getimmerde woningen te Zonnebeke.
Zelf in elkaar getimmerde woningen te Zonnebeke.

Behalve levensmiddelen was huisvesting van primordiaal belang voor de geteisterde Westhoekers. Omdat de levering van voorlopige woningen hopeloos te laat kwam, besloten de eerste teruggekeerden dan maar zelf een schuilplaats te bouwen. Allerhande materialen die over het front verspreid lagen – houten balken, golfplaten en andere bouwmaterialen – werden daarvoor gebruikt. Zo bouwde Hollebekenaar Achiel Cassiman een voorlopige woning van het geraamte van een Amerikaanse cinemabarak en stenen die afkomstig waren van de vernielde huizen. Anderen namen hun intrek in bunkers of tijdens de oorlog ingerichte schuilplaatsen.

Ondertussen besefte de Belgische overheid dat er iets moest gedaan worden om het gebrek aan voorlopige woningen op te vangen. Daarom werden inderhaast enkele duizenden nissen huts overgekocht van het Britse leger. Het waren shelters met een houten of stenen onderbouw en een halfrond golfplaten dak. Het leven in de nissen huts was allesbehalve comfortabel. Onder de ijzeren bedaking kon de temperatuur enorm variëren. Regenval zorgde voor een hels kabaal.

Het barakkendorp van Bikschote. Uiterst rechts bevindt zich de herberg ‘In ’t Nieuw Bikschote’.
Het barakkendorp van Bikschote. Uiterst rechts bevindt zich de herberg ‘In ’t Nieuw Bikschote’.

Daarnaast moedigde het ministerie van binnenlandse zaken de lokale bevolking met premies aan om een semipermanente woning op te bouwen. De lokale bewoners kochten er materialen mee in de gemeentemagazijnen of bij lokale verkopers en staken vervolgens hun eigen woning in elkaar. Zo ontstonden er organisch gegroeide nieuwe dorpen buiten de oorspronkelijke bebouwde kom van de gemeente. Bouwen in de oude dorpskern zelf was immers verboden, aangezien gevreesd werd dat dit de definitieve wederopbouw in de weg zou staan.

‘In ’t Nieuw Bikschote’

De Mesense muziekvereniging voor hun voorlopige repetitieruimte omstreeks 1922.
De Mesense muziekvereniging voor hun voorlopige repetitieruimte omstreeks 1922.

In de ‘nieuwe’ dorpen die na de Eerste Wereldoorlog werden heropgebouwd, ontstond al snel een bloeiend gemeenschapsleven. De talrijke herbergen, waarvan de naam dikwijls refereerde aan de wedergeboorte van het dorp, speelden een belangrijke rol. Ook het verenigingsleven trok zich vanaf 1919 terug op gang. Verenigingen van Vlaamse oud-strijders waren er in bijna iedere gemeente. De geloofsgemeenschap herstelde zich, net als toneelgenootschappen, fanfares en boerengilden. Ondanks de penibele levensomstandigheden vonden dorpsfeesten opnieuw plaats. In zwaar verwoeste dorpen als Kemmel en Zonnebeke werd tijdens de eerste zomer na de Wapenstilstand al een dorpskermis georganiseerd.

Tegen het einde van 1920 had de Westhoek alweer driekwart van haar vooroorlogse inwonersaantal bereikt. Zowat iedere dorpsgemeenschap was ondertussen weer tot leven gekomen. Met beperkte financiële en materiële hulp van de Belgische overheid en enkele hulporganisaties slaagden zij erin voor zichzelf een nieuw leven op te bouwen. Zij zorgden voornamelijk zelf voor hun eigen levensmiddelen en een onderdak. Dat benadrukten ze ook graag zelf. De onvrede ten opzichte van ‘Brussel’, dat hen huns inziens in de kou had laten staan, was groot. Dit resulteerde in een vlammend artikel tegen “de hoogedele Mevrouw Administratie en hare getrouwe trawanten Bureelratten en Pennelikkers” in Het Ypersche van 25 april 1920. Een week later verscheen ‘De wroeters’ in dezelfde krant. Althans in hun eigen ogen waren de Westhoekers de dappersten der Galliërs.

Meer lezen

Jeroen Cornilly, Sofie Decaigny en Kathleen Vandermarliere, eds., Bouwen aan wederopbouw 1914/2050: Architectuur in de Westhoek, Ieper, 2009.

Koen Baert e.a., Ieper: de herrezen stad, Koksijde, 1999.

Dries Claeys is gastblogger. Hij is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis, waar hij onderzoek doet naar de reconstructie van platteland en landschap in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog.

Celebrities spotten op het slagveld

In de nasleep van de Slag bij Waterloo in 1815 groeide het slagveld uit tot een toeristische trekpleister. Doordrongen van vaderlandsliefde trokken reizigers naar Waterloo om de plaatsen te aanschouwen waar landgenoten voor de natie hadden gestreden. Tot de ergernis van Pruisische, Nederlandse en Franse bezoekers vielen vooral de Britse helden op in het herinneringslandschap. De aanspraak van Groot-Brittannië op de overwinning weerspiegelde zich in de herinnering aan toonaangevende officieren in de slag.

Jonge en oude ‘John Bulls’

De buste van Wellington in de Sint-Jozefkerk.
De buste van Wellington in de Sint-Jozefkerk.

Als bezoeker kon je in de negentiende eeuw niet ontkomen aan de Britse reiskoetsen en reizigers die overal schenen op te duiken. Volgens een Duitse reisgids waren de voertuigen vanuit Brussel volgepropt met jonge en oude ‘John Bulls’. Britten bezochten Waterloo om de macht en glorie van Groot-Brittannië te aanschouwen op het ‘great field for mighty deeds’. Na een aantal jaren leek de pelgrimstocht naar Waterloo zelfs te zijn uitgegroeid tot een onontkoombare vaderlandse daad. Britten die voor het eerst in Brussel vertoefden, voelden zich verplicht om hun vaderland te eren door een bezoek aan het slagveld.

Behalve de kolossale Nederlandse leeuwenheuvel ter ere van de heldenmoed van de Prins van Oranje (1826) en het Pruisisch monument in Plancenoit (1818) waren het de Britse helden die werden vereeuwigd in het herinneringslandschap. Vooral in de kerk van Waterloo zorgden de Britse regering en een aantal adellijke families voor de oprichting van verschillende gedenktekens ter ere van Britse officieren. In 1855 financierde de regering de restauratie en uitbreiding van de kerk met een subsidie van 25,000 frank op voorwaarde dat de Britse helden er een prominente plaats kregen. Vooraan sierde voortaan een buste van de Hertog van Wellington de koninklijke kapel.

Britse strijders

De Hertog van Wellington.
De Hertog van Wellington.

Wellington, de Britse held bij uitstek, was vanaf het begin goed vertegenwoordigd in het herinneringslandschap. Zo bestond er in de nasleep van de veldslag veel interesse in de ‘Wellingtonboom’, gelegen op de heuvelkam van Mont St. Jean vanwaar de hertog het slagveld had overschouwd. Voorbijgangers namen graag een stukje van de boom mee naar huis, zodat de boom een jaar na de strijd op mensenhoogte al helemaal was ontdaan van bladeren en takken. Uiteindelijk verdween de boom in 1818 uit het landschap, nadat een Brit bereid was geweest te betalen voor het resterende gedeelte van de boom.

De meeste bezoekers namen ook een kijkje in de kamer waar het been van Lord Uxbridge was geamputeerd. De Britse held had de amputatie van zijn been overleefd en stierf pas in 1854 op hoge leeftijd. Aan geïnteresseerden toonde de huiseigenares de stoel waarop Uxbridge was geopereerd en de laars van het afgezette been. Tegen goede betaling was ze bereid een stuk van de laars ter nagedachtenis aan bezoekers mee te geven. De gastvrouw schrok er ook niet voor terug om goedgelovige Britse bezoekers te plezieren met extravagante legenden over het been en de laars. Zo vertelde ze dat Uxbridge na de Slag bij Waterloo ieder jaar op pelgrimstocht naar Waterloo was teruggekeerd om het graf van zijn been in de aangrenzende tuin te zien. De oud-strijder zou zelfs met zijn zonen aan zijn operatietafel hebben gedineerd.

In de voetsporen van beroemdheden

Na verloop van tijd begon Waterloo, behalve als plaats van herinnering van de befaamde veldslag, ook aantrekkingskracht uit te oefenen als de plaats waar eigentijdse beroemdheden bijzondere ervaringen hadden meegemaakt. De romantische schrijvers Walter Scott, Lord Byron en Robert Southey bezochten Waterloo vrij kort na de slag en brachten vervolgens hun reisverslagen en poëtische werken over het slagveld op de markt. Hun exemplarische bezoeken zorgden voor een vergroting van de attractiewaarde van Waterloo voor landgenoten. Bij de rondgang op het slagveld zochten Britse toeristen dezelfde plaatsen op en imiteerden hun handelingen. Volgens reisgidsen waren de oorspronkelijke handtekeningen van Byron en Southey nog steeds te bezichtigen op de muur van de kapel van het fort Hougoumont. Veel bezoekers deden het hen na. Na verloop van tijd sierden ontelbare namen, data en adressen de gehele witte wand, waardoor de eigenaar de kapel elke vijf jaar opnieuw moest witten.

Het balkon waarop Victor Hugo uitkeek over het slagveld, momenteel opgesteld in de achtertuin van de hoeve van Caillou.
Het balkon waarop Victor Hugo uitkeek over het slagveld, momenteel opgesteld in de achtertuin van de hoeve van Caillou.

Uiteindelijk trokken de ‘verliezers’ toch aan het langste eind. De beroemdheid die de grootste impact had op het negentiende-eeuwse Waterlootoerisme was de Fransman Victor Hugo. Van 7 mei tot en met 30 juni 1861 had hij in Hôtel des Colonnes te Waterloo gelogeerd om er zich volledig te wijden aan het hoofdstuk over Waterloo in Les misérables. Kort daarna doken er geregeld bezoekers op om de levensstijl van de schrijver te herbeleven. Georges Barral en Charles Baudelaire begonnen hun bezoek aan het slagveld in 1863 met een rondgang in dit hotel. Aan de tafel waar Hugo regelmatig had gedineerd, kozen ze voor diens doorsnee lunch die door de grote vraag van reizigers was uitgegroeid tot een traditionele specialiteit van het hotel. Hugo’s middagmaal bestond uit drie eieren, zwarte boter, vinaigrette, peper en zout, knapperige frieten, een groot stuk gruyèrekaas en een tas koffie. Ook de hotelkamer van Hugo was een wezenlijk onderdeel van de toeristische attractie. Met Les misérables in het achterhoofd keek menig Fransman vanop het aangrenzende balkon uit over het slagveld. De komst van beroemdheden als Hugo zorgde voor een vergroting van de attractiewaarde van Waterloo, al bleven ook de nationale helden uit de veldslag de bezoeken van negentiende-eeuwse reizigers inspireren.

Meer lezen?

Jolien Gijbels, ‘Beleven en herinneren op het slagveld van Waterloo: een adellijk perspectief (1815-1870)’, Virtus: Journal of Nobility Studies, 22 (2015), 125-146.

Jolien Gijbels, ‘Oog in oog met het slagveld van Waterloo: het herinneringslandschap in de beleving van Britse, Franse, Pruisische en Nederlandse reizigers (1815-1870)’, De Negentiende Eeuw, 40 (2016), 104-121.

Ben Schoenmaker, Jeroen van Zanten en Jurriën de Jong, Waterloo. 200 jaar strijd, Amsterdam, 2015.

Jolien Gijbels is wetenschappelijk medewerker aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze doet onderzoek naar de omgang met dode lichamen in de negentiende eeuw. Eerder deed ze ook onderzoek naar reizigerservaringen op het negentiende-eeuwse slagveld van Waterloo.