Maandelijks archief: oktober 2015

En de boer, hij ploegde voort

Gastblog door Laura Eskens.

Het was ongezien. Na een staking in juli van de Mechelse aardappelboeren, trokken ook de melkboeren in de herfst van 1936 de straat op met de eis voor hogere prijzen, die de kosten zouden dekken. De socialistische volksvertegenwoordiger Jozef Chalmet sprak zijn verbazing uit in de parlementaire zitting van 12 november 1936: “de boeren zijn niet de menschen die zoo revolutionair zijn aangelegd, ze zijn diegenen die gewoonlijk heel lang alles verdragen en toch beleven wij den laatste tijd boerenstakingen”.

“De voorbeeldige wroeter”

De grijparmen van de industrie, schilderij van Jan Kiemeneij uit 1929 (Kunstcollectie Provincie Antwerpen).
De grijparmen van de industrie, schilderij van Jan Kiemeneij uit 1929 (Kunstcollectie Provincie Antwerpen).

Boeren die staakten, dat paste niet binnen het ideaaltype van de boer als plichtsbewuste en brave werker. “En de boer, die ploegde voort”, schreef Werumeus Buning (1935). Aan het eind van de negentiende eeuw won het geïdealiseerde beeld van de “voorbeeldige wroeter”, als tegenpool van de onstuimige arbeider, aan belang. De alsmaar uitbreidende industrialisering, de verstedelijking en de nog jonge socialistische partij vormden immers een gevaarlijke cocktail voor de sociale orde. De katholieke partij gebruikte de boer als symbool en instrument van stabiliteit.

De boer werkte hard, maar kreeg daarvoor vrijheid in de plaats. Dat ontbrak in het stadse arbeidersleven met vaste werkuren. Familiale waarden, verbondenheid met de natuur en de seizoenen, een sobere levensstijl, vrome christelijkheid en volkse tradities waren de deugden die over de partijgrenzen heen verbonden werden met “de boer”. Boer-zijn was niet louter een professionele bezigheid, maar een levenswijze. Hoe gaf die mythe van de voorbeeldige wroeter kleur aan het landbouwbeleid? En bestaat die mythe nog steeds?

Een typisch Belgische boer?

in 1935 bracht Felix Timmermans zijn Boerenpsalm uit.
in 1935 bracht Felix Timmermans zijn Boerenpsalm uit.

De romantisering van het boerenleven kende haar hoogdagen tijdens het Interbellum. Streek- en boerenromans à la Streuvels, Claes en Timmermans zijn overblijfselen van die populariteit. De stap naar het nationalisme was niet groot: de boer was de bewerker van het land in de meest directe betekenis en voorzag het volk van voedsel. Zo onderscheidde de boer zich eveneens van het internationale karakter van het socialisme. De mythe werkte ook omgekeerd: zonder de landbouwer, geen voedsel en dus geen stabiele natie. Volgens de katholieke partij moest de boer dus beschermd worden, zeker toen de crisis van de jaren ‘30 ook op het platteland voor miserie zorgde. De kleine boer – de meerderheid van de Belgische boeren had een bedrijfje van minder dan vijf hectare – was hét type bij uitstek dat van bescherming moest kunnen genieten.

Bij de verkiezingscampagne van 1936 mikte de Belgische Werkliedenpartij ook op stemmen van het platteland (Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis).
Bij de verkiezingscampagne van 1936 mikte de Belgische Werkliedenpartij ook op stemmen van het platteland (Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis).

Met die mythe als argument eisten katholieke boerenvertegenwoordigers beschermende economische maatregelen tegen buitenlandse concurrentie. Ook sociale bescherming voor de boer kwam op de politieke agenda.  Toch waren de stemmen voor kinderbijslag – boerengezinnen waren kroostrijk – , pensioenen of een betere pachtwet, binnen de katholieke partij beperkt. Het gepresenteerde ideaaltype van “de boer” deed tekort aan de grote diversiteit binnen de landbouwersstand, waarin de belangen van grote herenboeren, kleine pachters en landarbeiders erg verschilden. Overigens ontdekten tijdens de jaren ‘30 ook Vlaams-Nationalisten en socialisten de boeren als nieuw te veroveren electoraat. Ook zij integreerden het ideaalbeeld van de boer in hun eigen politieke discours.

Europese boerenbusiness

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog was voedsel schaars en de boerenstand behield daardoor zijn symbolische rol als voedselverstrekker en fundament van de samenleving.  Het ieder-voor-zich-landbouwbeleid van de jaren ‘30 zou niet meer werken in een meer geglobaliseerde landbouwmarkt. Massale vlees- en graanimport uit Amerika was immers noodzakelijk om het land van voldoende voedsel te voorzien. De oplossing: een Europese gemeenschappelijke landbouwmarkt zonder interne handelsbarrières.

“Het Boerenfront”, een syndicale landbouworganisatie verbonden aan het VNV, vond zijn oorsprong in de vele boerenbetogingen aan het eind van de jaren ’30 (Ministerie van Economie, Archief Ministerie van Landbouw).
“Het Boerenfront”, een Vlaams-nationalistische syndicale landbouworganisatie, vond zijn oorsprong in de vele boerenbetogingen aan het eind van de jaren ’30 (Ministerie van Economie, Archief Ministerie van Landbouw).

Toch zou “alle Europese grenzen open” voor veel landbouwers rampzalig zijn: een exportland zoals Nederland zou in België haar producten aan veel lagere prijzen kunnen afzetten, met oneerlijke concurrentie voor de Belgische boeren als gevolg. Opnieuw gebruikten politici de agrarische mythe om een uitzonderlijke behandeling en bescherming van de boeren te bekomen. Niet alleen het lot van veel landbouwbedrijven stond op het spel, maar binnen de snel moderniserende maatschappij van de jaren ‘50 was ook een authentieke vorm van leven bedreigd.  De boer als symbool van traditionele waarden geraakte zo verweven met het Europese integratieproces, en zelfs met de Europese identiteit.

Die bescherming kregen de boeren door een mooi financieel duwtje in de rug. In tegenstelling tot andere economische sectoren, werden hun prijzen door de E.E.G. gegarandeerd.  Boeren werden dus deels onttrokken aan de wetten van het kapitalistische systeem. Toch knelde het schoentje. De emotionele gehechtheid aan de familieboerderij stond steeds verder af van de economische werkelijkheid: de Europese landbouwer moest in de eerste plaats efficiënt een winstgevende onderneming leiden. Ook in het Belgische parlement was dit dilemma tijdens de jaren ‘50 voelbaar: het kleine landbouwbedrijf redden of enkel de renderende bedrijven steunen?

Boer zoekt bezieling

Het waren vooral de grote boeren die konden overleven en aan de Europese eisen van specialisatie en schaalvergroting voldoen. De Europese subsidies zorgden echter aan het eind van de jaren ‘60 voor boterbergen, melkplassen en wijnzeeën. Ook de dioxine- en milieuschandalen van de jaren ‘80 en ‘90 deden de reputatie van de boer geen goed. Het ideaalbeeld van de boer leefde vooral voort in nostalgische folklore. Het Europese landbouwbudget verminderde en het aantal boeren nam drastisch af: tussen 1980 en 2010  verdween 63% van de Belgische landbouwbedrijven.

Ook vandaag is de boer sterk afhankelijk van Europese regelgeving en het familiale karakter van de boerderij staat onder druk. Aanvullende inkomsten uit externe loonarbeid helpen de boer en zijn gezin om rond te komen. De boer verliest daarmee veel van zijn ooit geïdealiseerde vrijheid. “Waarom blijft de boer dan verder ploegen?” was de vraag van verschillende journalisten tijdens het protest in Brussel van 7 september. Het antwoord:  “Het enige dat ons nog rechthoudt,  is de bezieling van de stiel”.  Leeft de mythe van de boer dan toch nog verder?

Meer lezen

Lorraine Bluche en Kiran Klaus Patel, ‘Der Europäer als Bauer. Das Motiv des bäuerlichen Familienbetriebs in Westeuropa nach 1945‘ in Lorraine Bluche, Veronika Lipphardt en Kiran Klaus Patel red., Der Europäer – Ein Konstrukt. Wissensbestände, Diskurse, Praktiken, Göttingen, 2007, 135-156.

Daniela Münkel en Frank Uekötter red., Das Bild des Bauern. Selbst- und Fremdwahrnehmungen vom Mittelalter bis ins 21. Jahrhundert, Göttingen, 2012.

Laura Eskens is gastblogger. Ze is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving 1800-2000 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar landbouw en voedselpolitiek in België tussen 1918 en 1958.

Deel dit bericht over koffie

Wetenschappelijk onderzoek over de voor- en nadelen van koffie drinken verschijnt regelmatig in het nieuws. Zo is volgens een recente studie de ochtend eigenlijk het slechtste moment van de dag om een kop koffie te drinken. Aangezien de meeste koffieadepten nu nét hun dag niet goed kunnen beginnen zonder het drinken van koffie, werd deze studie volop gedeeld op sociale media. Dergelijke artikels over hoeveel koppen je per dag mag drinken en wanneer je die dan het beste drinkt, zijn niet nieuw. Koffie was samen met thee en chocolade één van de nieuwe producten in zeventiende-eeuws Europa die tegelijkertijd als drank en als medicijn werden geïntroduceerd. Koffie veroorzaakte echter het meeste controverse. In heel Europa werd over de gezondheid van koffie gedebatteerd in vlugschriften, medische traktaten en kranten.

De gezondste drank ter wereld

NinaLamal-Koffiehuizen-VirtuesOfCoffeeAan het einde van de zestiende eeuw bereikten, via gedrukte verslagen van reizigers, handelaars en ambassadeurs in het Ottomaanse rijk, de eerste berichten over het bestaan van een drank “coffa” de Europese steden. Nog voor het drinken van koffie populair werd in Europese steden, werd al gewag gemaakt van de medicinale effecten van dit gitzwarte goedje. Het was een nieuwe en exotische drank die geassocieerd werd met de Ottomanen. Om die reden stelde Pasqua Rosée, de eigenaar van het eerste Londense koffiehuis, dat de drank ‘eenvoudig en onschuldig was’.

Met het openen van de eerste koffiehuizen in de tweede helft van de zeventiende eeuw werden de geneeskrachtige kwaliteiten alleen maar sterker in de verf gezet. Koffie was– en het is dat nog steeds – een redelijk bittere drank die je eigenlijk moet leren drinken. Het waren dus vooral ondernemers en handelaars zoals Pasqua Rosée die de deugden van koffie aanprezen.

In 1652 liet Rosée een pamflet verschijnen met een overzicht van de voordelen van de drank. Het drinken van koffie bevorderde de spijsvertering en was goed tegen hoofdpijn, jicht en duizeligheid. Bovendien verhinderde koffie miskramen bij vrouwen. Verder was je door het drinken van koffie ‘fit for business’: je was klaar om zaken te doen. Verschillende artsen volgden in hun lofzang. De Nederlandse arts Cornelis Bontekoe schreef in 1686 dat koffie een ongekend geneeskrachtig effect had en één van de gezondste dranken te wereld was.

Medische controverses

NinaLamal-Koffiehuizen-AgainstCoffeeDe populariteit van koffie en koffiehuizen zorgde echter ook snel voor heel wat medische discussies. De effecten van koffie werden besproken aan de medische faculteiten van Montpellier en de Sorbonne. Artsen verbonden aan de universiteit van Montpellier, zoals Daniel Duncan, schreven traktaten waarin ze het consumeren van koffie aanmoedigden. Artsen aan de Sorbonne stonden echter zeer sceptisch tegenover de geneeskracht van koffie. De medische traktaten van deze geleerde heren verschenen in meerdere Europese talen en werden in de pers gretig samengevat.

Via een aantal Arabische teksten uit het Ottomaanse rijk raakten ook de negatieve effecten van koffieconsumptie bekend: zo veroorzaakte het impotentie en hoofdpijn. In andere media vonden deze ideeën hun weerslag. In een Engels satirisch pamflet weeklaagden vrouwen dat mannen impotent werden door hun veelvuldig koffiegebruik. Een ander pamflet reageerde hiertegen en beweerde net dat koffie een afrodisiacum was en mannen dus allesbehalve impotent maakte.

Het verderf van de samenleving

De kwestie boeide dus niet alleen artsen. Voor vele moralisten was het drinken van koffie en dan vooral het frequenteren van koffiehuizen een zorgwekkende ontwikkeling. Een anonieme Nederlandse auteur lamenteerde in 1701 dat de voorbije eeuw werd gekenmerkt door het ‘misbruik van koffie en thee’. Hij stelde bovendien vast dat steeds meer vrouwen ook koffie dronken, tot verderf van de samenleving. Volgens deze schrijver hadden vrouwen nog minder dan mannen controle over hun consumptiegedrag.

NinaLamal-Koffie-CantataDit idee is ook aanwezig in de ‘Koffiecantate’ van Johann Sebastiaan Bach waarin een vader probeert zijn dochter Liesje te overtuigen om te stoppen met koffie drinken. Zij belooft plechtig geen koffie meer te drinken als ze mag huwen maar ze is haar vader te slim af. Ze laat in haar huwelijkscontract bepalen dat ze nog steeds zoveel koffie mag drinken als ze zelf wil.

Het verslavende effect van koffie leidde volgens vele auteurs tot morele corruptie. Met emotioneel geladen taal probeerden deze auteurs hun lezers te overtuigen dat koffie schadelijk was voor de gezondheid van mens en samenleving. Anderen spoorden de lezers aan om met mate koffie te consumeren.

De moraliserende toon is grotendeels uit het hedendaagse wetenschappelijke debat over de voor- of nadelen van koffie drinken verdwenen. We blijven wel gretig de berichtgeving over het wetenschappelijk onderzoek lezen in kranten, online of op sociale media. De redenen waarom mensen koffie aanprijzen en drinken zijn immers grotendeels hetzelfde gebleven: het maakt immers ‘een mens vrolijk en belet dat men niet slaperig naer het middagmael word’.

Meer lezen

Cowan, The Social Life of Coffee (Londen, 2005).

Reinders, Th. Wijsenbeek, e.a.,Koffie in Nederland. Vier eeuwen cultuurgeschiedenis, Zutphen 1994.

Nina Lamal is gastblogger. Ze is als research fellow verbonden aan de onderzoeksgroep Nieuwe Tijd (KU Leuven). Ze doet onderzoek naar de circulatie van nieuws en de rol van media in vroegmodern Europa. Sinds 1 oktober 2015 is ze aan de slag als onderzoeksassistent bij Universal Short Title Catalogue aan de University of St Andrews.

De eerste Congolese student in Leuven

Gastblog door Sam De Schutter.

“Iemand moest de eerste zijn om op de deur te kloppen en ze te openen voor anderen. Ik heb er nooit spijt van gehad om het proefkonijn te zijn in een experiment dat de meeste Belgische kolonialen beschouwden als gevaarlijk, zoniet onmogelijk voor gelijk welke Congolees op dat ogenblik.”

In 1972 blikte de Congolese Thomas Kanza met deze woorden terug op zijn universitaire studies in Leuven. Twintig jaar daarvoor was hij er immers als eerste Congolees in geslaagd om te beginnen aan de Leuvense universiteit. Na vier jaar studeerde hij af en daarmee werd hij de eerste Congolees met een universitair diploma. Zowel Kanza als enkele andere Congolezen die in de jaren 1950 aan Belgische universiteiten studeerden, speelden een belangrijke rol in het verhaal van de Congolese onafhankelijkheid.

Geen elite, geen zorgen?

Thomas Kanza en Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die in 1961 omkwam in een vliegtuigongeluk in Congo.
Thomas Kanza en Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die in 1961 omkwam in een vliegtuigongeluk in Congo.

De Belgische koloniale onderwijspolitiek wordt vaak samengevat in de slogan “pas d’élite, pas d’ennuis”. Er werd vooral gemikt op basisonderwijs en een algemene vorming, eerder dan de ontwikkeling van een intellectuele elite. Dat zou toch alleen maar voor problemen zorgen. Hoewel dit systeem na de Tweede Wereldoorlog steeds meer onder druk kwam te staan, bleef het toch nog tot 1954 wachten op een eerste universiteit op Congolese bodem.

België stond ook weigerachtig tegenover de optie om Congolezen aan Belgische universiteiten te laten studeren, uit schrik dat zij daar al te progressieve en radicale ideeën zouden opdoen. Er was dus geen beurzensysteem en het was dan ook geen sinecure voor Thomas Kanza om in 1952 zijn studies in België aan te vatten. Hij werd echter geholpen door een aantal Belgen die er vrij progressieve ideeën op nahielden wat betreft de kolonie en de emancipatie van het Congolese volk. Met de schriftelijke toestemming van rector Honoré Van Waeyenbergh en de financiële steun van zakenman Romain Nélissen kon Kanza op negentienjarige leeftijd uiteindelijk beginnen aan zijn studies pedagogische wetenschappen.

De opdracht die Thomas Kanza in 1956 schreef in zijn Congo, pays des deux évolués.
De opdracht die Thomas Kanza in 1956 schreef in zijn Congo, pays des deux évolués.

De periode die Thomas Kanza in Leuven doorbracht legde een eerste basis voor de rol die hij later zou spelen in de aanloop naar de Congolese onafhankelijkheid. Wat de Belgische kolonisator had gevreesd, bleek stilaan onvermijdelijk te worden: er ontstond inderdaad een Congolese elite die wel eens voor heel wat ennuis zou kunnen zorgen. De Congolese studenten in België vormden een belangrijke spil in dat proces. Na Kanza kwamen immers nog andere Congolezen studeren aan de universiteit van Leuven en ook de Brusselse universiteit telde enkele Congolezen onder haar rangen. Die studenten legden op hun beurt contact met andere Congolezen die naar België afreisden. De missies nodigden bijvoorbeeld al langer vrome Congolezen uit naar België.

Vanaf 1953 haalde ook de Belgische overheid tweejaarlijks een aantal Congolezen naar België voor een soort studiereis. Nu de komst van Congolezen naar België niet meer tegen te houden was, wilde België toch de controle behouden over wat zij in de metropool te zien kregen. Thomas Kanza beklaagde zich erover dat de Belgen liever met deze bezoekers praatten, die gematigder leken dan de “radicale en zelfs extremistische” studenten. De bezoekers op hun beurt hadden dan weer de indruk dat de Congolese studenten in Leuven voornamelijk protegés waren van de koloniale administratie en de missies, in tegenstelling tot de anti-koloniale en marxistische studenten van Brussel.

Naar de onafhankelijkheid

In Kanza’s geval blijkt dat laatste alvast niet helemaal te kloppen. Na zijn periode in Leuven was hij een belangrijke voorvechter van de emancipatie van het Congolese volk. Hij had nauwe contacten met allerlei spilfiguren uit de Belgische en internationale antikoloniale beweging. Zijn netwerk strekte zich uit van Belgische progressieven en antikolonialen tot grondleggers van de Franse Négritude-beweging. Toch valt in Kanza’s geschriften een vrij gematigde positie tegenover België te bemerken. Hij bekritiseerde het koloniale systeem en was zeer scherp voor de “onrechtvaardigheden en de raciale kwellingen” die de Congolezen moesten ondergaan, maar een volledige breuk met de kolonisator was nog niet meteen aan de orde.

Een brief die Thomas Kanza in 1952 schreef aan de algemeen directeur van de Usines Textiles de Léopoldville, met de vraag om zijn studies in Leuven te sponsoren en in bijlage de schriftelijke toestemming van rector Van Waeyenbergh.
Een brief die Thomas Kanza in 1952 schreef aan de algemeen directeur van de Usines Textiles de Léopoldville, met de vraag om zijn studies in Leuven te sponsoren en in bijlage de schriftelijke toestemming van rector Van Waeyenbergh.

Zelfs in een artikel uit 1959, ongeveer een jaar voor de onafhankelijkheid, werd de mogelijkheid van een “Belgo-Congolese federatie” niet afgeschreven. Dat heeft ongetwijfeld te maken met zijn studies in België, die hij doorgaans omschrijft als een positieve ervaring. In 1956 schreef hij een kort pamflet onder de titel Congo, pays des deux évolués. In het exemplaar dat nu nog in de Leuvense bibliotheek te vinden is staat een persoonlijke opdracht van zijn hand: “L’Université Catholique de Louvain ainsi que son Recteur Magnifique S. Exc. Mgr. H. Van Waeyenbergh resteront créanciers du Congo et du peuple congolais.”

Ook in daden leverden Thomas Kanza en vele andere Congolezen die in België studeerden een belangrijke bijdrage in de aanloop naar de onafhankelijkheid van Congo. Zo werd op de rondetafelconferentie in Brussel van 1960, waar Congolezen en Belgen onderhandelden over de nakende onafhankelijkheid, besloten om een gemeenschappelijk Congolees front te vormen onder impuls van de “Association des Etudiants noirs du Congo en Belgique”. Ook Kanza nam deel aan de conferentie.

Na de onafhankelijkheid bleven deze universitairen eveneens een belangrijke rol spelen. Thomas Kanza werd minister-afgevaardigde bij de Verenigde Naties in de regering van Lumumba. Vele andere oud-studenten van Belgische universiteiten kregen belangrijke posities na 1960: Justin Bomboko, Marcel Lihau, Mario Cardoso, André Mandi, … Het zijn maar enkele namen die hun stempel hebben gedrukt op de politieke ontwikkelingen van het onafhankelijke Congo.

Hoewel het voor Congolezen moeilijk was om voor 1960 in België te studeren en zij nooit met meer dan dertig waren, konden zij uiteindelijk door de Belgische overheid niet langer genegeerd worden. Zij vormden immers een belangrijke spil binnen de nationalistische elite die in de jaren 1950 in Congo ontstond en hebben zo bijgedragen tot de onafhankelijkheid van hun land.

Titelafbeelding: Patrice Lumumba (links), eerste minister van Congo, samen met Thomas Kanza, toen ambassadeur bij de VN, op een vergadering van de VN in juli 1960.

Sam De Schutter is gastblogger. Hij studeerde geschiedenis en antropologie in Gent en Leuven en is als praktijkassistent verbonden aan de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving 1800-2000 van de KU Leuven. Zijn interesse gaat uit naar migratiegeschiedenis en de geschiedenis van postkoloniaal Afrika. Daarbij ligt zijn focus voornamelijk op de migratie tussen Congo en Europa.