Maandelijks archief: september 2015

Paradijs der krankzinnigen

Het Kempense dorp Geel pakt graag uit met haar eeuwenoude traditie om psychiatrische patiënten opvang te bieden in pleeggezinnen. Het Geelse kostgangersysteem wordt vaak gezien als de voorloper van een moderne trend in de geestelijke gezondheidszorg, waarbij wordt ingezet op het thuis verzorgen van psychiatrische patiënten. De organisatie van de opvang van patiënten onderging echter grote transformaties in de negentiende eeuw, waardoor de Geelse situatie minder uniek werd. Toch bleef de buitenwereld Geel beschouwen als een ‘paradis des fous’.

Dwalen door de straten

VeroniqueDeblon-Geel-GeelLangAl in de middeleeuwen was Geel een bedevaartsoord voor geesteszieken die genezing zochten bij de Heilige Dimpna. Nadien bleven velen er wonen of werden ze opgevangen bij inwoners van het dorp. De buitenlandse interesse in de Geelse gezinsverpleging groeide vanaf de negentiende eeuw. Artsen discussieerden over de zin en onzin van gezinsverpleging en brachten vaak een bezoek aan het dorp om de werking van het systeem te observeren. Ze troffen er een aparte situatie aan: geesteszieken mochten er immers in alle vrijheid door de straten ‘dwalen’.

Commentaar op het Geelse systeem uitte zich in een ruimtelijke en een medische kritiek en kwam voornamelijk uit de hoek van de ‘aliënisten’. Deze groep artsen ontwikkelde in de eerste helft van de negentiende eeuw een nieuwe methode om psychische aandoeningen te behandelen. Zij predikten het gebruik van de ‘morele therapie’. Patiënten werden behandeld door hen te isoleren van hun gebruikelijke omgeving. In een gespecialiseerde instelling werden ze vervolgens onderworpen aan een streng regime van rust, orde en discipline. Het morele gezag van de arts speelde een belangrijke rol in het genezingsproces.

Het huis van de psychiatrie

Decoratief traliewerk volgens Guislain.
Decoratief traliewerk volgens Guislain.

In België was Joseph Guislain de bekendste voorstander van de nieuwe therapie. In zijn thuisstad Gent ijverde hij voor de bouw van een nieuwe instelling, aangepast aan de laatste ontwikkelingen in de medische wetenschap. Zo werden mannen en vrouwen strikt van elkaar gescheiden en werden de patiënten volgens hun ziekte gecategoriseerd en samen in de instelling ondergebracht.

De architectuur van de instelling was erop gericht de patiënt af te leiden van de opsluiting. Ook al waren dezelfde controlemechanismes er aan het werk, Guislain meende dat de instelling niet de indruk mocht wekken een gevangenis te zijn. De tralies van de ramen moesten op een decoratieve manier in het raamwerk worden verwerkt. De ommuring van de instelling werd verborgen achter een grote haag.

Joseph Guislain (Universiteitsarchief Gent).
Joseph Guislain (Universiteitsarchief Gent).

Guislain streefde naar een hervorming van het psychiatrische landschap in België. Hij zocht en kreeg hiervoor steun van de overheid. Oorspronkelijk ijverde hij voor een stopzetting van het kostgangerssysteem in Geel. De vrijheid die de kostgangers genoten, de afwezigheid van een classificatie en het gebrek aan therapie maakten het systeem ongeschikt voor de genezing van psychische aandoeningen. Uit de parlementaire debatten uit deze periode blijkt echter dat de economische voordelen van de gezinsverpleging primeerden op de bezwaren van de aliënisten. Het was immers veel goedkoper om patiënten onder te brengen in gastgezinnen, waar ze kost en inwoon genoten in ruil voor hun werk in de landbouw.

Toch werd ook tegemoetgekomen aan de bezwaren van de aliënisten. In 1851 werd aan de nieuwe krankzinnigenwet een organiek reglement toegevoegd dat de uitzonderlijke toestand van Geel regelde. De zorg voor de zieken kwam in handen van de staat en Geel werd tot rijkskolonie verklaard. Er werd beslist een ziekenzaal in het dorp neer te planten om betere medische zorgen te verstrekken.

De illusie van de vrijheid

De infirmerie te Geel.
De infirmerie te Geel.

De ziekenzaal werd ontworpen door Adolphe Pauli, de architect die eerder in samenspraak met Guislain het instituut in Gent creëerde. De infirmerie vertoonde dan ook grote gelijkenissen met zijn Gentse tegenhanger. Het gebouw werd opgetrokken in dezelfde eclectische stijl en werd voltooid in 1862. Ondertussen stond in de kolonie een nieuwe directeur aan het roer. Dokter Bulckens was een leerling van Guislain en voerde tijdens zijn bewind verschillende hervormingen door, gebaseerd op de theorieën van zijn leraar.

De infirmerie fungeerde niet langer uitsluitend als ziekenzaal, maar werd ook gebruikt als ‘maison de correction’. Patiënten die zich in hun gezin niet correct gedroegen, werden als straf enkele dagen opgesloten in de infirmerie. Nieuwe patiënten die opgevangen werden in het dorp, werden eerst ter observatie opgenomen om hen correct te diagnosticeren. De patiënten werden daarna ingedeeld in categorieën waarop de nieuwe ruimtelijke indeling van het dorp was gebaseerd. Hierdoor kon men gemakkelijker toezicht houden op de patiënten en hun kostgezinnen.

VeroniqueDeblon-Geel-InfirmerieDe hervormingen transformeerden het dorp tot ‘een immense instelling’. De Geelse gezinsverpleging kreeg een andere status in de medische wereld. Artsen die het dorp bezochten concludeerden dat de patiënten er niet langer leefden in ‘totale vrijheid, maar ze hebben op zijn minst de illusie van de complete vrijheid’. Zowel in Gent als in Geel werd de vrijheid van de patiënt beknot door middel van de architectuur en de ruimtelijke indeling.

Een blik op de gelijkenissen tussen de klassieke instelling van Gent en het ‘buitenbeentje’ Geel relativeert de ‘uniciteit’ van de Geelse gezinsverpleging in de negentiende eeuw. De zorg in het dorp werd hervormd volgens een systeem waarbij isolement en opsluiting centraal stonden. Toch werd op zijn minst de ‘illusie van de vrijheid’ in Geel behouden, waardoor het vandaag nog steeds gezien wordt als de prelude van de deïnstitutionalisering van de psychiatrie in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Meer lezen

Eddy Muyllaert, ‘Médecin par état, architecte par goût. Joseph Guislain en de architectuur’, in P. Allegaert e.a. red., Geen rede mee te rijmen: geschiedenis van de psychiatrie, Tielt, 2012, 66-70.

Titelafbeelding: Stereofoto van de psychiatrische instelling van dokter Guislain in Gent, ca. 1860.

Veronique Deblon is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar anatomie in de Belgische geneeskunde en cultuur in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Waar onttroonde koningen en koninginnen vertoeven

Spa, augustus 2015. In het informatiepunt voor toerisme bij de toegang tot de waterbron Pierre le Grand, staat de bezoeker meteen oog in oog met de badgasten van weleer. Hoewel er eeuwenlang enkel bronwater werd geschonken, verwierf Spa vanaf de zestiende eeuw de reputatie het “café van Europa” te zijn. Op het meterslange schilderij Livre d’Or de Spa van Antoine Fontaine uit 1894 poseren geduldig drieënnegentig beroemde historische figuren. Aan de rechterzijde, gekleed in een zalmroze jurk en luisterend naar de achttiende-eeuwse Franse filosoof Jean Jacques Rousseau, staat koningin Christina van Zweden. De pas afgetreden koningin zou het kuuroord in 1654 hebben bezocht op aanraden van een andere Franse filosoof en tijdgenoot, René Decartes. De herinnering aan de hoogdagen van het kuuroord imponeert en wordt in Spa nog steeds in leven gehouden, zelfs wanneer de lijn tussen feit en fictie stilaan vervaagt.

Netwerkstad

Portret van Karel II in 1653, met op de achtergrond de witte klifrotsen van Dover.
Portret van Karel II in 1653, met op de achtergrond de witte klifrotsen van Dover.

Spa, augustus 1654. De tussenstop van twee koninklijke gasten in het kuuroord zorgde voor heel wat media-aandacht in de zomermaanden van 1654. Een eerste bezoeker was Karel II van Engeland. Na de executie van zijn vader Karel I en enkele mislukte pogingen om de Engelse troon te heroveren op de republikein Oliver Cromwell, vluchtte de negentienjarige kroonprins naar het Europese vasteland. In de zomermaanden van 1654, vijf jaar na zijn vlucht uit Engeland, beschreven correspondenten in verschillende kranten nog steeds bijna dag op dag de omzwervingen van de verbannen prins en zijn gevolg.

Vanuit Parijs kwam op 11 juli het bericht dat Karel naar Spa was vertrokken in het gezelschap van de hertog van York, om er zijn zus Maria Stuart, echtgenote van Willem II van Oranje, te ontmoetten. Zijn bezigheden in het kuuroord waren volgens de Gazette de France echter voornamelijk van politieke aard. Hij zou er met de prins van Transsylvanië over een huwelijksovereenkomst met een prinses van Oranje onderhandelen. Via zijn zus Maria had Karel II reeds banden met het hof van Oranje, en ook Frederik Willem, keurvorst van Brandenburg en voogd van de minderjarige Willem III van Oranje, werd voor de besprekingen in Spa verwacht.

Christina op tocht

Christina, koningin van Zweden, Goten en Vandalen, enkele maanden voor haar troonsafstand.
Christina, koningin van Zweden, Goten en Vandalen, enkele maanden voor haar troonsafstand.

Op datzelfde moment veroorzaakte de plotse troonsafstand van de jonge Zweedse koningin Christina opschudding in Europa. Meteen na de kroning van haar opvolger en neef Karl Gustaaf vertrok Christina naar Denemarken. Het gerucht deed de ronde dat ze het protestantse Zweden achterliet om zich in Rome persoonlijk door de paus tot het rooms-katholicisme te laten bekeren. Europese diplomaten sloegen de gebeurtenissen met grote aandacht gade.

Christina was zonder reisschema vertrokken; het bleef niet enkel gissen naar haar eindbestemming maar eveneens naar haar reisroute. Engelse koningsgezinden hoopten op een tussenstop in Spa waar op dat moment Karel II nog steeds vertoefde. Beide koninklijke bannelingen waren immers niet alleen katholiek (in wording), maar tevens ongehuwd! Van beide geruchten, een bekering en een huwelijk, werd enkel het eerste waarheid. Christina bekeerde zich, in het geheim, op kerstnacht 1654 in Brussel tot het rooms-katholicisme. Van een Anglo-Zweedse huwelijksalliantie kwam nooit iets in huis, sterker nog, het is eigenlijk helemaal niet zeker of Christina van Zweden Spa ooit bezocht.

Rebelse mythes

Hoewel haar door verschillende vertrouwelingen werd aangeraden om in de Ardennen de rust op te zoeken na de abrupte machtswissel, getuigt niets of niemand over een bezoek aan het beroemde kuuroord. Biografen die haar verblijf in de Nederlanden bijna dag op dag reconstrueerden, merkten vooral op hoe de koningin haar tijd in de Zuidelijke Nederlanden spendeerde in het Antwerpse theater en op Brusselse bals. Ze was een van de meest gekende figuren uit haar tijd. Ze correspondeerde met familieleden, met diplomaten en geleerden uit binnen- en buitenland en haar bewegingen werden in de pers gretig opgevolgd, zodat historici voldoende bronnenmateriaal rest om haar verhaal te vertellen.

Queen Christina veroorzaakte controverse in het Hollywood van de jaren dertig, al werd de film het kassucces van het jaar.
Queen Christina veroorzaakte controverse in het Hollywood van de jaren dertig, al werd de film het kassucces van het jaar.

En toch vertroebelt de mythe van een rebelse jonge koningin tot op heden regelmatig de historische realiteit. Het bekendste voorbeeld blijft de film “Queen Christina” uit 1933 met in de hoofdrol Greta Garbo, waarin Christina aan de troon verzaakt om gehuld in mannenkleren haar geliefde Antonio, een Spaanse ambassadeur, achterna te reizen doorheen Europa. Of Christina van Zweden ooit voet zette in Spa, zal een raadsel blijven. Zeker is wel dat Karel II van Engeland Spa in het najaar van 1654 verliet – zonder echtgenote.

Hoewel er in Spa geen ontkomen is aan het indrukwekkend gastenboek, geven de verschillende monumentale vergulde namenlijsten die her en der in de stad staan opgesteld slechts weinig prijs over haar bezoekers. Zoals het voor een zeventiende-eeuwse diplomaat bleef gissen naar wat er zich in het Ardense kuuroord afspeelde, zo tast ook de hedendaagse historicus soms in het duister in een poging feit van fictie te onderscheiden. Spa houdt zo haar reputatie in ere een oase van rust voor Europese prinsen en prinsessen te zijn. De wereld mag dan wel een idee hebben van het komen en gaan van beroemdheden, de realiteit blijft meestal stilletjes verscholen achter gesloten deuren.

Sophie Verreyken is gastblogger. Ze is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Nieuwe Tijd van de KU Leuven, waar ze onderzoek verricht naar Spaanse-Vlaamse elites in de zeventiende-eeuwse Habsburgse Nederlanden.

Waarom u van Cecil de leeuw hield

Er was wereldwijd grote verontwaardiging. De Zimbabwaanse leeuw Cecil – een lieveling van het safaritoerisme – was gedood. Een rijke tandarts uit Minnesota had hem het Hwange National Park uitgelokt met lokaas. Hij schoot de leeuw neer met een kruisboog, waarna hij het gewonde dier veertig uur lang achtervolgde, om hem uiteindelijk af te maken met een geweerschot. Cecils hoofd werd een trofee.

Eens de feiten bekend werden, was de ophef groot. Zowel de kwaliteitskranten als de tabloids hadden verschillende dagen na elkaar veel aandacht voor het voorval. De kruisboogjacht werd bediscussieerd in duidingsprogramma’s op tv en de sociale media ontploften. Het verhaal heeft dan ook alles. Er is een duidelijke schurk in het spel die het op slinkse wijze (met een kruisboog!) opneemt tegen een van de symbolen van de Afrikaanse wildernis, en die daarbij de gruwel niet schuwt. Een tandarts nota bene. Niemand, dat mag duidelijk zijn, houdt van tandartsen. En al helemaal niet als ze rijk zijn.

Sir Roger Moore – voormalig James Bond – noemde de man in kwestie publiekelijk ‘een lafaard’. Tientallen mensen verzamelden aan de tandartspraktijk met spandoeken waarop te lezen stond: ‘Love, not kill wildlife’. Aan de poort werden knuffelleeuwtjes achtergelaten.

Wat is het aan leeuwen dat zo fascineert? Wat maakt dat de beau monde van Minnesota grote sommen geld over heeft om er aan de andere kant van de wereld één neer te schieten? En waarom worden er tegelijkertijd op grote schaal knuffeldieren naar gemodelleerd? Waarom, ten slotte, krijgt een individuele leeuw in Zimbabwe een mensennaam en een internationale schare fans? De historische wortels van deze verschillende fenomenen voeren naar het eind van de negentiende eeuw.

Big Game

De vitale plaatsen om te treffen bij een leeuw (Uit: André Pilette, A travers l’Afrique Equatoriale, Brussel, Oscar Lamberty, 1914, 445).
De vitale plaatsen om te treffen bij een leeuw (uit: André Pilette, A travers l’Afrique Equatoriale, Brussel, Oscar Lamberty, 1914, 445).

De jacht op groot wild (big game hunting) heeft adellijke roots. Op het einde van de negentiende eeuw trokken Britse aristocraten, wier dure landerijen met jachtgronden in verval waren, steeds vaker naar de kolonie voor hun jachtpartijen. Al snel kwamen ook de Amerikaanse industriëlen die zich aan de Britse adel spiegelden. Jachtavonturen werden een populair genre in jeugd- en volwassenenliteratuur en een terugkerend thema in (vaak in scene gezette) films. Icoon van de Afrikaanse jager-avonturier werd Theodore Roosevelt – de voormalige Amerikaanse president die met zijn jachttrip naar Kenya in 1909 het fenomeen een ongekende populariteit bezorgde. Dezelfde man gaf ook zijn naam aan de teddybeer, die in dezelfde periode aan beide kanten van de Atlantische Oceaan een verkoopsucces werd.

De koloniale jacht ging om avontuur en mannelijkheid, maar ook om zelfbeheersing. Naarmate de tijd vorderde werd de jacht immers steeds meer aan allerlei gedragscodes onderworpen. Het ideaal was er een van sportsmanship. Echte sportsmen keken neer op jagers die grote aantallen dieren doodden om commerciële redenen. Er moest gejaagd worden op een selecte groep van dieren – waarmee een strijd van individu tot individu kon worden aangegaan. De tegenstander was bij voorkeur een groot mannetje op het toppunt van zijn kracht (zoals, inderdaad, Cecil). In jachtliteratuur werd gepostuleerd dat het dier ‘een eerlijke kans’ moest krijgen. Idealiter werd het daarenboven gedood met een enkel schot. Alvast daar ging het bij Cecil mis.

Penitent butchers

De koloniale jagers stonden ook mee aan de basis van de eerste Afrikaanse jachtreservaten en –later – nationale parken. Ze wilden het ‘wilde’ en ‘onaangetaste’ Afrika van hun avonturen bewaren. Daarbij hoopten ze vooral de ‘primitieve’ jachtmethoden van de lokale bevolking en de grootschalige commerciële jacht te laten verbieden. De Britse Society for the Preservation of the Fauna of the Empire, die met dat doel werd opgericht, bestond voor een groot deel uit big game hunters. Ze werden bekend als ‘the penitent butchers’. Hun invloed leeft ook vandaag nog voort. In vele Afrikaanse landen is de totale oppervlakte van jachtreservaten nog steeds groter dan die van nationale parken die niet voor de jacht openstaan.

Gradueel werd in de loop van de twintigste eeuw overgeschakeld van jacht met het geweer naar jacht met het fototoestel. Langzaam verdween daarbij big game hunting ook uit het (publiek uitgedragen) beeld van de natuurbescherming. De Britse prins Phillip, later voorzitter van het World Wildlife Fund (WWF), werd in de jaren 1960 door zijn eigen organisatie op de vingers getikt na een tijgerjacht in India. Hij werd – omwille van zijn voorbeeldfunctie – verzocht over te schakelen op de camera.

Simba –zowel bejaagd met het geweer als met de camera (Wikimedia commons).
Simba –zowel bejaagd met het geweer als met de camera (Wikimedia commons).

Het geweer mocht dan (gedeeltelijk) voor het fototoestel worden ingewisseld, maar aan de romantiek, gedragscodes en geprefereerde diersoorten van de safari veranderde weinig. De ‘big five’ (olifant, neushoorn, buffel, luipaard en leeuw) van de hedendaagse toeristenfolders waren al geprefereerde soorten van de sportsmen rond 1900. Hun aristocratische voorkeuren leven voort in het grootschalig Afrikatoerisme. Als Cecil een baviaan was geweest, was de morele verontwaardiging bij zijn dood vast veel minder geweest.

Zelfs het geven van namen aan individuele dieren (‘gewaardeerde tegenstanders’) was niet geheel ongebruikelijk in de jachtretoriek van een eeuw geleden. In 1928 brachten Martin en Osa Johnson al een jachtfilm uit onder de titel Simba: the King of Beasts. De titel verwijst naar het Swahili-woord voor leeuw en naar het individu dat op camera wordt neergeschoten. Niet toevallig is het ook de naam van de leeuw in Disney’s The Lion King. Hoewel jagers er ontbreken worden ook hier de traditionele thema’s van manwording, leiderschap en zelfbeheersing behandeld.

De protesterende mensen aan de tandartspraktijk zullen het niet graag horen, maar hun affectie voor de leeuw heeft gedeeltelijk dezelfde historische wortels als de jachtfantasieën van de tandarts. Gelukkig delen ze zijn voorkeur voor kruisbogen niet.

Raf De Bont is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 en docent aan de Universiteit Maastricht.  Hij publiceerde onder meer over wetenschappelijke ecologie en natuurbescherming, degeneratie- en evolutietheorieën en de verbeelding van de wetenschap in de brede cultuur.