Maandelijks archief: mei 2015

Geschiedenis voor de rechter

Paul Fredericq nam in zijn dagboek geen blad voor de mond. ‘Welke hatelijke gekke smeerlap is die Van Even!’ schreef hij op 23 oktober 1900. Edward Van Even, sinds 1853 aan het werk in het stadsarchief van Leuven, had immers een proces aangespannen tegen een oud-leerling van Fredericq, Herman Vander Linden. De oude archivaris beschuldigde de jonge academicus van plagiaat. Het conflict groeide uit tot een symbolische strijd tussen een oude autodidact en een nieuwe generatie van professoren en hun leerlingen. De inzet? De historische methode.

24 gestolen feiten

Een pagina uit de Geschiedenis van de stad Leuven, met afbeelding van Dirk Bouts.
Een pagina uit de Geschiedenis van de stad Leuven, met afbeelding van Dirk Bouts.

In 1899 publiceerde de 31-jarige Vander Linden zijn Geschiedenis van de stad Leuven. De kritieken waren lovend. Een recensent merkte bijvoorbeeld op dat de auteur niet alleen zijn wetenschappelijke vorming toonde, maar ook op de hoogte leek van de laatste ontwikkelingen in de historiografie. In die nieuwe geschiedschrijving kon echter niet iedereen zich vinden. De 77-jarige Van Even vond dat Vander Linden zijn magnum opus Louvain dans le passé et dans le présent had geplagieerd.

Volgens de archivaris had Vander Linden ‘24 faits historiques ignorés’, die door Van Even waren ontdekt, overgenomen.  Van Even zag dat als plagiaat. Wat hem onder meer strafbaar leek was de lijst van werken van Dirk Bouts die Vander Linden had opgenomen in zijn boek.  Was het immers niet Van Even die erin was geslaagd het auteurschap van deze schilderijen definitief vast te stellen? Volgens de stadsarchivaris kwam deze wetenschap hem dan ook toe.

Wauters vs. Van Even

Portret van Alphonse Wauters, Brussels stadsarchivaris.
Portret van Alphonse Wauters, Brussels stadsarchivaris.

Van Even hield vast aan de opvattingen die enkele decennia eerder gemeengoed waren geweest. Archivarissen lieten toen niet iedereen toe in het archief. Enkel wie het vertrouwen van de archivaris kon winnen, was er welkom. Het meedelen van onbekende historische gegevens was slechts een gunst. Zij behoorden slechts toe aan het archief en zijn archivaris.

Deze opvattingen bezorgden Van Even al eerder zorgen. In 1863 vond Brussels stadsarchivaris Alphonse Wauters het nodig via de krant kenbaar te maken dat de ‘particularités inédites’ over Dirk Bouts die Van Even kort tevoren had gepubliceerd, al eerder door hem in het licht waren gesteld. Door zijn ontdekkingen publiek op te eisen, wilde Wauters mogelijke plagiaatbeschuldigingen bij voorbaat ontkrachten.

De impliciete beschuldigingen een ‘copiste’, een ‘plagiaire’ te zijn, troffen Van Even erg hard. Om zijn naam te zuiveren, publiceerde hij zes brieven aan zijn Brusselse collega. Hoe kon immers iemand die altijd uitgebreid archiefonderzoek had verricht, nu voor een plagiator worden gehouden?  De studie van Wauters bleek bovendien gebaseerd op zijn werk! Met zijn repliek aan Wauters kon Van Even zijn eigen kunnen als archivaris in de verf zetten. Tezelfdertijd wilde hij wel de goede vrede bewaren. Wauters bleef voor hem nog altijd een van de meest onderlegde archivarissen in België.

Van Even vs. Vander Linden

Het justitiepaleis van Leuven, op een prent uit Louvain dans le passé et dans le présent.
Het justitiepaleis van Leuven, op een prent uit Louvain dans le passé et dans le présent.

36 jaar later wilde Van Even de nieuwe plagiaatskwestie voor de rechtbank uitvechten. De Archives belges oordeelde daarop voorzichtig dat de twee auteurs hun verdiensten hadden – Vander Linden als grondlegger van wetenschappelijk onderzoek naar de Leuvense gemeente-instellingen, Van Even als beschrijver van de monumenten waarin het stedelijke leven zich had afgespeeld  – maar het blad kwam tot de conclusie dat het een onhoudbaar of zelfs ronduit absurd proces zou worden.

Fredericq en Vander Linden stelden samen een ‘plan de bataille’ op. Eminente collega’s werden aangeschreven om voor Vander Linden te getuigen. Die keur aan historici had volgens de rechtbank echter te weinig oog voor de juridische kant van de zaak, zodat met hen geen rekening werd gehouden. In plaats daarvan werd een driekoppig team aangesteld dat zich over de twee werken moest buigen. Op basis van hun rapport volgde de uitspraak op 31 december. De klacht werd ongegrond verklaard en Van Even moest opdraaien voor de gerechtskosten. De Archives belges oordeelde dat beide partijen het nieuwjaarsgeschenk kregen dat ze verdienden.

Bevrijd archiefmateriaal

In 1903 werkte Van Even vijftig jaar in het stadsarchief. Om hem te huldigen, werd hem dit portret van Omer Dierickx aangeboden.
In 1903 werkte Van Even vijftig jaar in het stadsarchief. Om hem te huldigen, werd hem dit portret van Omer Dierickx aangeboden.

De moderne historiografie ontving inderdaad een prachtig geschenk. De rechtbank wees de geschiedschrijving van erudiete autodidacten als Van Even af. In de uitspraak werd vastgesteld dat ‘feiten of wetenschappelijke materie’ eigendom waren van iedereen. Dit gold ook voor nog onbekende of vergeten feiten. Zij mochten dan ook, na hun onthulling, door iedereen worden gebruikt en gepubliceerd.

Dit vonnis zorgde er wel niet voor dat Van Even na 1900 een historische paria werd. Uit dit voorval blijkt vooral dat niet langer de archivaris, maar wel de professor de Belgische historiografie overheerste. En voor hem was toegang tot archief van het grootste belang. In het expertenrapport werd daarom de conclusie gestoeld op ‘de autoriteit van Langlois en Seignobos’.  ‘De geschiedenis wordt met documenten gemaakt,’ luidt de befaamde openingszin van hun Introduction aux études historiques uit 1898.

De archivaris werkte niet langer voor zichzelf, maar moest zijn archief aan alle bezoekers aanbieden. Het verleden dat er gevonden werd, was geen ‘ontdekking’, maar slechts een ‘in herinnering brengen’. Deze herinneringen behoorden aan iedereen toe. ‘Anders zou wetenschappelijke vooruitgang niet meer mogelijk zijn en zou men al van plagiaat beschuldigd kunnen worden, door te schrijven dat Hannibal over de Alpen trok of dat Karel V in 1500 is geboren,’ vatte de Revue de l’instruction publique en Belgique het samen.

Titelafbeelding: detail uit de triptiek met de marteling van de H. Erasmus van Dirk Bouts (Sint-Pieterskerk, Leuven).

Timo Van Havere is als praktijkassistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Zijn onderzoek focust op de geschiedenis van archieven en archivarissen in de negentiende eeuw.

Een roadtrip in oorlogstijd

Gastblog door Karel Strobbe.

Geen van ons had het al  gedaan: een reis maken om een geschiedenisboek te schrijven. Bij eerdere schrijfopdrachten hadden onze verplaatsingen zich beperkt tot archief- en bibliotheekbezoeken en autoritten naar getuigen, steeds in België. Maar sommige onderwerpen smeken om een meer ruimtelijke methode van historisch onderzoek. Het verhaal van de rekruteringsreserve van het Belgische leger, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, is er zo een. Met dagboeken en memoires als voornaamste bronnenmateriaal, die van hun auteurs titels meekregen als ‘Odyssee’  en ‘Exodus’, weet je dat je het verleden oneer aandoet als je niet zelf op pad gaat.

Een vergeten verhaal

Foto CegeSomaOp 10 mei 1940, 75 jaar geleden, lanceerde Adolf Hitler Fall Gelb, het offensief tegen België, Nederland, Luxemburg en Frankrijk. In het collectieve geheugen worden de meidagen van 1940 geassocieerd met de Duitse blitzkrieg en de enorme stromen burgervluchtelingen die de furor teutonicus hoopten te ontvluchten. Minder bekend is dat er tussen die massa  burgers ook tienduizenden jongemannen liepen die niet uit vrije wil waren vertrokken, maar op bevel. De jongsten waren 16 jaar, de oudsten 35. De Belgische regering wilde hen uit de handen van de vijand houden en reservesoldaten van hen maken.

Minderjarigen verplichten om pardoes hun woonplaats te verlaten: het klinkt choquerend. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren echter veel weerbare mannen in bezet België achtergebleven en de Duitsers hadden daar dankbaar gebruik van gemaakt. Daarom kregen net na de Duitse inval in 1940 alle jonge mannen die hun legerdienst nog niet hadden gedaan – de leden van de zogenaamde rekruteringsreserve – het bevel om zich naar verzamelplaatsen in West-Vlaanderen en Henegouwen te spoeden. Er werd hen in afwachting van een militaire opleiding een goede omkadering en tewerkstelling beloofd.

Foto CegeSomaAlleen ging de Duitse opmars veel sneller dan voorzien. In tegenstelling tot de verwachting kwam er geen  stellingenoorlog en raasde de Duitse blitz op tien dagen naar de Kanaalkust. De plannen met de rekruteringsreserve liepen daardoor compleet in de soep. De jongens werden in allerijl naar Frankrijk gestuurd, waar geen voorzieningen waren om hen op te vangen. Wat volgde was een levensgevaarlijke trip door Noord-Frankrijk. Zij die vóór 20 mei de Somme konden oversteken, werden op treinen naar Zuid-Frankrijk gezet. De anderen werden ingehaald door het Duitse leger en konden na het einde van de Achttiendaagse Veldtocht naar huis terugkeren.

In Zuid-Frankrijk wachtte hen niet de voorgespiegelde militaire opleiding, maar honger, slechte hygiëne, ziekte, verveling en heimwee. Maar ook zuiderse steden, pittoreske dorpjes, de Middellandse Zee, Franse wijn en Zuid-Franse schoonheden. Het werd voor velen de meest bijzondere zomer uit hun jonge leven. In augustus, twee maanden nadat ook het Franse leger de wapens had neergelegd, mochten ze terug naar huis, in een bezet land.

Het verleden achterna

Foto Ingrid LeonardIn 2011 kwamen wij per toeval in contact met deze vergeten episode uit de meidagen van 1940. We concludeerden al gauw dat er een goed boek in zat. We zouden in België en Frankrijk op zoek gaan naar de sporen van het oorlogsavontuur van een generatie waar onder meer ‘Nonkel Bob’ Davidse, Leo Tindemans, acteur Nand Buyl en stripauteur Marc Sleen toe behoorden.

In de lente van 2014 was het dan zover: met onze fietszakken gevuld met tientallen gekopieerde dagboeken en memoires sprongen we op de fiets. We trokken van oost naar west door België, staken de grens over nabij Poperinge en eindigden onze fietstocht in Rouen. We namen de TGV naar Toulouse om een drietal weken in het Franse Zuiden te vertoeven. We bezochten er de plaatsen waar de jongens in de zomer van 1940 verbleven en spraken met mensen die zich die gebeurtenissen nog herinnerden. We volgden de sporen van het verleden, in al hun verschijningsvormen – landschappen, gebouwen, vage herinneringen, Franse kranten en archiefdocumenten.

Foto Ingrid LeonardHet was bevrijdend om met ons bronnenmateriaal naar buiten te komen, weg uit een leeszaal, weg van ons bureau, mee de fiets op. Dagboekschrijvers werden medereizigers en gidsen. Onderweg hielpen oude Franse vrouwen en mannen om onze bronnen mee te interpreteren, aan te vullen en te corrigeren. De confrontatie tussen het verleden en het heden was bevreemdend en verrijkend. Bevreemdend was ze bijvoorbeeld in het Parc des Sports in Toulouse, een plek die voor de jongens van de rekruteringsreserve gelijk stond aan de hel. Zelf zijn we er heerlijk gaan zwemmen in het openluchtzwembad. Verrijkend ook, omdat ze ons inzicht verschafte in de feilbaarheid en selectiviteit van het collectieve geheugen. In Zuid-Frankrijk bleek iedereen goede herinneringen te hebben overgehouden aan de Belgische aanwezigheid in 1940, terwijl we maar al te goed wisten dat er ook conflicten waren geweest.

Een dwalende en speurende omgang met het verleden levert een eerlijke manier van geschiedschrijving op. Het verhaal van de rekruteringsreserve presenteren we niet als vaststaande feiten, maar als iets waar we zelf actief naar op zoek zijn gegaan. Daar horen dode sporen bij, en nutteloze uren in de broeierige Zuid-Franse zon. Het was echter een unieke kans om te tonen hoe verhalen over en in het verleden tot stand komen.

KarelStrobbe-Roadtrips-CoverVanOnzeJongensKarel Strobbe is historicus en werkt als wetenschappelijk assistent in het CegeSoma (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en hedendaagse Maatschappij). Samen met Pieter Serrien en Hans Boers schreef hij het boek Van onze jongens geen nieuws. De dwaaltocht van 300.000 Belgische rekruten aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (Manteau, 2015).