Maandelijks archief: april 2014

De eerste vrouw in Leuven

‘Ofschoon de Leuvense Alma Mater niet langer kan weigeren de vrouwen een hogere vorming te geven,’ sprak rector mgr. Paulin Ladeuze in zijn openingsrede van het academiejaar 1920-1921, ‘hopen wij toch dat ze zich niet in grote getale zouden begeven naar beroepen die niet overeenstemmen met de normale functies die de natuur hen toewijst in de maatschappij.’ In 1920 liet de Leuvense universiteit voor het eerst meisjesstudenten toe, maar van harte ging dat kennelijk niet. Anne B.C. Hart maakte op datzelfde moment als Amerikaanse uitwisselingsstudente haar opwachting in Leuven. Ze geeft een unieke blik van buitenaf op de Leuvense universitaire zeden.

Watch your language!

Een gelukje, dat was het zeker volgens Hart. Een gelukje te mogen studeren aan een universiteit waar de houding van de rector ten opzichte van studerende vrouwen door de (mannelijke) studenten was overgenomen. Hart kwam in 1920 aan in Leuven als uitwisselingsstudente van de C.R.B. Educational Foundation. Deze stichting was opgericht met het geld dat was overgebleven van de hulporganisaties voor bezet België tijdens de Eerste Wereldoorlog. De twee mannen van zaken die aan het hoofd van die hulp stonden, Herbert Hoover en Emile Francqui, wilden de goede relaties tussen de Verenigde Staten en brave little Belgium na de oorlog voortzetten. Daartoe diende de studentenuitwisseling, waar ook Hart van profiteerde.

De eerste 'boat' Belgische fellows van de CRB Educational Foundation die in 1920 naar de VS ging. Hart maakte in dat jaar de omgekeerde beweging.
De eerste ‘boat’ Belgische fellows van de CRB Educational Foundation die in 1920 naar de VS ging. Hart maakte in dat jaar de omgekeerde beweging.

Nou ja, profiteerde… Uit het rapport dat Hart na haar jaar in Leuven schreef, bleek dat niet bij iedere Amerikaan het enthousiasme voor de Belgische zeden en gewoonten even groot was. Om preciezer te zijn: Anne Hart waarschuwde haar opvolgers voor de gevaren en valkuilen van een verblijf als student in Leuven. Gevaar schuilde ook toen al in de taalkwestie. In de jaren 1920 liepen de spanningen tussen Nederlands- en Franstalige studenten in Leuven op. De Amerikanen moesten hiervan op de hoogte zijn, opdat zij geen partij zouden kiezen in het conflict zoals de Zuid-Amerikanen hadden gedaan – ‘with consquent damage to their ribs’.

Wel nonnen, geen thee

Veel meer nog ging Hart in op de ondergeschikte positie van vrouwen in Leuven. Ze had genoten van de goede colleges paleografie en iconologie en de behulpzaamheid van vice-rector Albert Carnoy. Die behulpzaamheid had Hart ook nodig. Zij was ‘the first woman to do advanced work at the University of Louvain’ en had daardoor veel moeilijkheden ondervonden. Moeilijkheden waarmee de 39 andere meisjesstudenten (op een totaal van drieduizend studenten) ook te kampen hadden.

Mgr. Paulin Ladeuze
Mgr. Paulin Ladeuze

Leuven was laat: in Brussel, Luik en Gent konden studerende vrouwen al vanaf de vroege jaren 1880 terecht. Dat de bisschoppen, die hierover het laatste woord hadden, uiteindelijk toch toegaven was grotendeels ingegeven door angst. De angst was vooral dat katholieke meisjes elders zouden gaan studeren. Rector Ladeuze zag in zijn rede ook wel een positieve kant. Een hoog opgeleide vrouw zou beter de positie kunnen innemen die de Schepper voor haar bedacht had, namelijk ‘une aide semblable’ voor de eveneens hoogopgeleide man zijn. Als Ladeuzes opvattingen ook maar enigszins representatief waren voor de Leuvense academische gemeenschap, nodigde dat de meisjesstudenten nauwelijks uit tot deelname aan het mannelijk studentenleven.

Dat gebeurde dan ook niet. Hart noemde daarvoor twee oorzaken: de onwillige houding van de jongens en de strenge reglementen waaraan de meisjes zich moesten houden. Over dat reglement hoorde Hart pas een maand na haar aankomst, zo schreef ze in haar verslag. De confrontatie tussen de jonge Amerikaanse studente en het benepen reglement is deerniswekkend. Omgang tussen jongens- en meisjesstudenten was praktisch onmogelijk. Aanwezigheid van een non bij de maaltijden van Hart en haar zes Belgische en Russische medestudentes: verplicht. Aanwezigheid bij de vroege mis: idem. Een onschuldig vermaak als ‘tea at a town pastry shop’: forget it.

Herhaaldelijk kwam Hart in botsing met het reglement. Vaak was dat onbewust. Iedere keer mocht ze uitleggen dat in de Verenigde Staten de dingen heel anders lagen. Bij de autoriteiten leidde dat tot ongeloof, maar voor haar medestudentes had Hart nog hoop. Deze ‘fine minded, intelligent girls’ zagen in dat zij onderworpen waren aan ‘absurd rules’. Hart keerde in 1921 terug naar de Verenigde Staten om docent te worden aan Smith College en Rutgers University. De Leuvense ‘studentinnen’ wachtten langer op hun vrijheid. Nog diep in de jaren zestig schreef het universitaire reglement voor dat jongens- en meisjesstudenten niet bij elkaar op kot mochten komen. Tot in de jaren tachtig bleven niet-gemengde studentenhuizen de norm. En vandaag? Vandaag zijn er ook uitwisselingsstudentes die de lof van Leuven zingen.

(Pieter Huistra)

Pieter Huistra is postdoctoraal onderzoeker van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. In 2013 behaalde hij de doctorstitel op het proefschrift Bouwmeesters, zedenmeesters. Geschiedbeoefening in Nederland tussen 1830 en 1870. Zijn onderzoek betreft de geschiedenis van de geesteswetenschappen, de sociale en biomedische wetenschappen.

Titelafbeelding: de opbouw van de Leuvense universiteitsbibliotheek met Amerikaanse steun in 1925, gezien vanop de Volksplaats, het latere Ladeuzeplein. Foto via Leuven Weleer / KIK-IRPA.

Don Quijote op de Krim

Gastblog door Bram De Ridder

‘De don Quijote onder de autocraten – verschrikkelijk in zijn strijdvaardigheid en wil om alles ondergeschikt te maken aan zijn futiele strijd tegen de geschiedenis’.  Zo omschreef Anna Tiutcheva, hofdame in Sint-Petersburg, het gedrag  van de Russische Tsaar Nicolaas I tijdens de Krimoorlog van 1853-1856. De Tsaar werd na het uiterst bloederige conflict vaak verweten zijn politiek gestoeld te hebben op persoonlijke trots, wars van de internationale verhoudingen en de ‘historische tradities van Rusland’. Maar schetsen zulke boude uitspraken wel de hele situatie? Was het conflict inderdaad een gevolg van Nicolaas’ drang om spectaculair de geschiedenis in te gaan?

De droom van Nicolaas

Tsaar Nikolaas I
Tsaar Nicolaas I

Voor de toonaangevende historicus Orlando Figes alvast wel. Nicolaas I was ‘meer dan wie ook verantwoordelijk voor de Krimoorlog’. Hij werd opgejut door religieuze en panslavistische ideologen en na jaren van onbetwist persoonlijk bestuur begon hij te geloven in de haalbaarheid van een agressievere imperiale politiek. De focus hiervan werd de bescherming van Orthodoxe Christenen in het Ottomaanse Rijk. De spanningen met de Turkse staat over dit onderwerp liepen dan ook geleidelijk aan op, en nadat Rusland de prinsdommen Moldavië en Walachije had bezet, kon de Sultan niet anders dan op 4 oktober 1853 de oorlog verklaren.

Maar Nicolaas had met zijn politiek veel op het spel gezet. Ondanks de waarschuwingen van enkele van zijn raadgevers dat een diplomatieke oplossing beter zou zijn, stuurde hij aan op een grotere militaire actie en eventueel zelfs een internationale verdeling van de Turkse gebieden. Het verzwakte Ottomaanse Rijk leek rijp voor de slacht. Maar de Tsaar had de reactie van enkele belangrijke spelers verkeerd ingeschat. Ondanks het excuus dat zijn inval de Slavische en Christelijke bevolkingsgroepen beschermde, provoceerden de Russische acties de Britten en Fransen tot een militaire tegenreactie.  Eind maart 1854 verklaarden ook zij Rusland de oorlog.

Kaart van de regio van de Krimoorlog
Kaart van de regio van de Krimoorlog

De strijd tussen de Europese grootmachten concentreerde zich op de Krim. De oorlog was een menselijke tragedie, verergerd door de organisatorische en strategische incompetentie van alle partijen. De uiteindelijke balans woog zwaar: in totaal ongeveer driekwart miljoen doden, twee derde daarvan Russisch. Nicolaas I zou het einde van de oorlog ook zelf niet meer meemaken: totaal gedesillusioneerd overleed hij op 28 juni 1855. Na het sluiten van de Vrede van Parijs kon Tsaar Alexander II bovendien geen gebiedswinst voorleggen, maar verloor Rusland integendeel haar overwicht op de Zwarte Zee.

De Britse nachtmerrie

Dit verhaal legt de schuld netjes bij de Russische Tsaar, die los van de realiteit zijn eigen gang ging. Maar was één man echt verantwoordelijk voor het geweld,  en verdedigden de Britten en Fransen enkel de internationale rechtvaardigheid? Dat was alleszins de mening van de toenmalige Britse media en politiek.

De Britten vreesden namelijk de groei van het Russische Rijk. Indien de Tsaar zijn invloed over de Ottomanen bleef uitbreiden, zou hun eigen imperium mogelijk in het gedrang komen. Een dergelijke machtsverschuiving was uiteraard niet wenselijk en de soevereiniteit van de Sultan moest dan ook verdedigd worden. Hierbij werd gemakshalve vergeten dat Groot-Brittannië zelf haar rijk had kunnen opbouwen ten koste van anderen.

De Britten hadden bovendien hun eigen politieke plannen voor het Ottomaanse Rijk. Ze hadden er significante commerciële belangen en probeerden Turkije in te lijven in een vorm van ‘informal empire’. Doordrongen van de Britse liberale rol in de wereld, promootten de Britse politieke vertegenwoordigers hun eigen normen, waarden en cultuur, en probeerden ze het Ottomaanse Rijk (tot op zekere hoogte) te verwestersen. Commerciële en culturele druk gingen hand in hand bij het verzekeren van de Britse invloed.

Lord Palmerston
Lord Palmerston

De vrees voor een agressief Rusland ging echter een eigen leven leiden. De aan invloed winnende pers sprong op het thema, en droeg sterk bij tot het negatieve beeld dat van Rusland en de Tsaar werd gecreëerd. Politici die de oorlog met Rusland wilden voorkomen, konden rekenen op een stevige reprimande, wat zelfs zo ver ging dat sommige kranten vroegen om de executie van prins-gemaal Albert, de echtgenoot van Queen Victoria. De meeste media hadden één duidelijke wens: oorlog, met Groot-Brittannië als voorvechter van recht en rechtvaardigheid.

Aan de top van de politiek vertaalden deze elementen zich in het beleid van Palmerston, eerste minister vanaf februari 1855 maar al eerder betrokken bij het buitenlandse beleid. Al in 1833 was hij ervan overtuigd dat Rusland doelbewust en op agressieve wijze haar invloed en territorium wilde uitbreiden. Het gevolg was een even assertieve tegenpolitiek: met de steun van de publieke opinie ijverde hij voor een veel grootschaligere oorlog met Rusland. Een dergelijk groot conflict kwam er uiteindelijk niet, maar de teneur van zijn bewind was wel duidelijk: Rusland moest en zou aangepakt worden, met de Britten opnieuw als de vaandeldragers van Westerse vrijheid.

Het hele punt

Uit al deze opinies blijkt echter dat de Britse attitude (evenals de Franse) evenzeer had bijgedragen tot het oorlogsklimaat. Overtuigd van hun missie schrokken de Britten er niet voor terug om de wapens op te nemen, ook al waren er andere oplossingen mogelijk. Het idee was dat het imperiale en agressieve Rusland zichzelf maar in toom moest houden, zodat de beide grootmachten hun liberale principes en handelscontracten aan de Sultan konden oplegden. Deze nogal vreemde redenering van de Westerse beleidsmakers ging uiteraard niet ongemerkt voorbij aan het Russische hof. In december 1853 las Tsaar Nicolaas een commentaarstuk van de panslavistische auteur Pogodin:

Mikhail Pogodin
Mikhail Pogodin

‘Frankrijk neemt Algerije van Turkije, en bijna elk jaar annexeert Engeland een nieuw Indisch prinsdom: niets hiervan verstoort het machtsevenwicht; maar wanneer Rusland Moldavië en Walachije bezet, zij het enkel tijdelijk, verstoort dat wel het machtsevenwicht. Frankrijk bezet Rome en blijft er verschillende jaren in vredestijd: dat is niets; maar Rusland overweegt alleen maar om Constantinopel te bezetten, en de vrede in Europa is bedreigd. De Engelsen verklaren oorlog aan de Chinezen, […], en niemand heeft het recht om tussenbeide te komen; maar Rusland is verplicht de toestemming van Europa te vragen om te bakkeleien met haar buren. […]. We kunnen van het Westen niets meer verlangen dan blinde haat en kwaadaardigheid, aangezien het niets begrijpt en niets wilt begrijpen. ‘

Onderaan het geschrift van Pogodin schreef Don Quijote Nicolaas I een korte opmerking: ‘Dit is het hele punt’.

(Bram De Ridder)

Bram De Ridder is gastblogger. Hij is als Aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek verbonden aan de onderzoeksgroep Nieuwe Tijd van de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar strategieën van grensbeheer tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden (ca. 1580-1660).

Michel de Ghelderode, Franstalig souffleur van de Vlaamse zaak

De Vlaamse kwestie? Natuurlijk is dat een zaak van Vlamingen. En natuurlijk wordt, en werd, die zaak in het Nederlands verdedigd. Of niet? In 1927 oogst het flamingantische theatergezelschap het Vlaamsche Volkstooneel groot succes met het theaterstuk ‘Beeldekens uit het leven van Sint Franciskus van Assisi’. Merkwaardig genoeg is dit stuk geschreven door… de Franstalige Michel de Ghelderode.

Culturele emancipatie

De affiche van 'Beeldekens'
De affiche van ‘Beeldekens’

De geschiedenis van ‘Beeldekens’ begint in 1926, in een statig Brussels café. Daar ontmoet Jan Boon, de Vlaamsgezinde regisseur van het Vlaamsche Volkstooneel, Michel de Ghelderode. Hij geeft hem de opdracht om een theaterstuk over de heilige Franciscus te schrijven. De Ghelderode schrijft dat stuk in het Frans, omdat hij het Nederlands niet machtig is. Als zovelen van zijn generatie is hij in Vlaanderen geboren, maar in het Frans opgevoed. Het Volkstooneel zorgt voor een Nederlandse vertaling.

Is het niet vreemd dat een uitgesproken Vlaams theatergezelschap voor een Franstalige schrijver kiest, en daarmee ook nog eens groot succes weet te behalen? Het Volkstooneel is geen doordeweeks theaterclubje, maar hét vehikel van flamingantische, anti-Belgische, katholieke regisseurs als Boon en Wies Moens. Voor hen moet toneel bovenal Vlaams zijn. Dat geldt zowel voor de taal als voor de inhoud. Vlaams theater mag niet in het Frans worden opgevoerd en moet op actuele Vlaamse noden inspelen. Zo zal het volk zich van zijn roemrijke verleden, zijn maatschappelijke problemen en zijn katholieke natuur bewust worden. Kortom, de missie van het Volkstooneel is Vlaamse culturele emancipatie.

Een Vlaamse Poverello

Het tweetalige grafschrift van Michel de Ghelderode
Het tweetalige grafschrift van Michel de Ghelderode

De Ghelderode voldoet zonder moeite aan de wens van zijn opdrachtgever. Het theaterstuk appelleert aan het antimoderne Vlaamse katholicisme. De Ghelderode doet dit door de heiligenlegende te actualiseren: hij verplaatst Franciscus naar de turbulente twintigste eeuw. Deze dwaalt als een Vlaamse Poverello doorheen het ‘lawaai van een feestende stad’ – een allusie op het hedendaagse én middeleeuwse Vlaanderen. Centraal in het stuk staat de confrontatie tussen de diepgelovige heilige en de op drift geraakte moderne maatschappij. De Ghelderode bekritiseert de geldzucht van zijn tijdgenoten en hun blinde geloof in rede en techniek. Het verdwaasde volk schreeuwt overmoedig: ‘Laat de verouderde heiligen in hun muzeoems! Wij redden de mensheid! Wij de vrolike mensen (…) wij de halve-goden’.

In deze bezeten wereld symboliseert Franciscus de rust en de devotie. Hij verbeeldt de stereotype Vlaming zoals die steevast in de literatuur van het interbellum wordt opgevoerd: een volkse, naïeve en tegelijk mystieke figuur. Ook in de andere karakterschetsen, personages en kostuums komt die ‘Vlaamse’ toets tot uiting, net als in de situaties waarin Franciscus terecht komt. De heilige wordt als ‘vijand van de orde’ door een clowneske rechter in een schommelstoel gedagvaard. De Vlaamse toeschouwers zien in deze balancerende rechtspraak hun eigen ongenoegen vertolkt. Velen van hen zijn immers ontevreden met de gerechtelijke willekeur die de Vlaamse collaborateurs uit de Eerste Wereldoorlog te beurt zou zijn gevallen.

‘Typisch Vlaams’

Portret van Michel de Ghelderode
Portret van Michel de Ghelderode

De Bult, de Mankepoot, de Klown, de Zatlap, Beestekoppen en vele Duvels. Franciscus moet een bonte stoet van bizarre personages naast zich dulden. De heiligenlegende groeit uit tot een absurdistische clownerie. Zo verwordt de scène regelmatig tot een krioelende wirwar van wellustige creaturen die verschillende Vlaamse dialecten spreken. Dat beeld ontleent De Ghelderode expliciet aan de schilderijen van Jeroen Bosch en Pieter Bruegel. Zijn liefde voor de Vlaamse kunst en verbeelding strekt zich uit tot in zijn eigen tijd: de kleurrijke decors verwijzen naar het Vlaamse expressionisme en de in de voorstelling gebruikte maskers gaan terug op het werk van James Ensor.

Katholiek conservatisme, een moeizame omgang met het collaboratieverleden en een voorliefde voor absurdisme in tekst en beeld: het zal de hedendaagse lezer weinig moeite kosten om deze clichés als ‘typisch Vlaams’ te herkennen. Ook de toenmalige recensenten zijn overtuigd van het Vlaamse karakter van ‘Beeldekens’ en noemen het: ‘universeele beelden uit een vlammend Vlaamschen geest ontsproten’. Niettemin is een Franstalige schrijver de bedenker van dit ‘oer-Vlaamse’ stuk. Ook De Ghelderodes latere werk kent eerst succes in Vlaanderen en pas later in Franstalig België. Deze bijzondere samenwerking plaatst het idee dat de Vlaamse Beweging louter een zaak is van Nederlandstalige Vlamingen in een volledig nieuw perspectief. Voor Boon voelt werken met De Ghelderode niet als een contradictie aan. Hij kiest nochtans voor een Franstalige die een dubbelzinnige verhouding met Vlaanderen heeft. Ten aanzien van de Vlamingen profileert De Ghelderode zich als een flamingant, onder Franstaligen is hij een verdediger van de francofone cultuur.

Gescheiden werelden?

De Franse vertaling van Tom Lanoyes Kartonnen Dozen
De Franse vertaling van Tom Lanoyes Kartonnen Dozen

Vandaag komt deze intense literaire verwevenheid tussen Nederlandstaligen en Franstaligen verrassend over en lijkt het bizar dat flaminganten beroep doen op Franstalige schrijvers. Maar tijdens het interbellum bestaat er dus wel zoiets als een ‘Belgische’ literatuur, aangezien taal en territorium nog niet aan elkaar zijn vastgeklonken. Dit zorgt ervoor dat schrijvers elkaar over de taalgrens heen ontmoeten en dat theaterwerk soms binnen een tweetalig cultureel milieu tot stand komt. Vandaag is deze realiteit grotendeels verdwenen. Niet alleen op politiek, maar ook op cultureel vlak zijn Vlaanderen en Franstalig België grotendeels gescheiden werelden, zichtbaar in eigen regionale parlementen, politieke partijen, culturele centra en media. Toch kent Tom Lanoye met een recente vertaling van zijn roman ‘Kartonnen Dozen’ momenteel een groot succes in Franstalig België. Het verlangen naar literaire wisselwerkingen over de taalgrens heen blijft actueel.

(Tessa Lobbes)

Tessa Lobbes is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze promoveerde in op een proefschrift over de rol van het heden in het Belgische geschiedenisonderwijs tussen 1945 en 1989. Momenteel verricht ze aan de Universiteit Utrecht onderzoek naar culturele uitwisselingen tijdens de Eerste Wereldoorlog.