Maandelijks archief: september 2013

Midnight in Paris

Midnight in ParisWoody Allen is een stadsmens. In talloze films heeft hij New York liefdevol in beeld gebracht. De voorbije jaren draaide hij in Europa, in Londen, Barcelona en nu, voor zijn meest recente film, in Parijs. Ook Midnight in Paris is een eerbetoon aan de stad: de stad van de liefde en de nacht, van de verbeelding en het verleden.

De film opent met beelden van Parijs, de kleuren van de stad, het vallen van de avond, op het ritme van de jazz. Hoofdpersonage is Gil Pender, een Californische schrijver, die met zijn vrouw en zijn schoonouders een reisje naar de Franse hoofdstad maakt. Hij is gefascineerd door het Parijs van de jaren twintig. Heeft er zelfs heimwee naar, wil ‘terug’ naar wat hij uit de boeken en in zijn verbeelding kent. Zo anders dan zijn vrouw, die naar eigen zeggen niet buiten de Verenigde Staten zou kunnen leven, en totaal niet vatbaar is voor zijn vatbaarheid. Anders dan zijn schoonouders, aanhangers van de Tea Party en bepaald geen liefhebbers van de Fransen. Anders dan een vriend van zijn vrouw, die ze in Parijs tegen het lijf lopen, een pedante historicus en een onuitstaanbaremister know it all, die weetjes rondstrooit om indruk te maken, maar volstrekt ongevoelig en fantasieloos is.

Gil is dan ook alleen, als hij, dolend door de donkere straten, om klokslag middernacht, wordt opgepikt door een gezelschap in een oldtimer. Zo komt hij in de jaren twintig terecht en ontmoet er de kleurrijke figuren die zijn geliefde setting bevolken, onder wie heel watAmericans in Paris. Eerst Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway en Cole Porter, daarna Josephine Baker, Pablo Picasso, Henri Matisse, Salvador Dali, Luis Bunuel, Man Ray. Aan de surrealisten kan hij kwijt dat hij uit de toekomst komt, zij hebben daar geen moeite mee. Gertrude Stein is bereid het manuscript waaraan hij werkt, te lezen, en ze keurt het goed.

Elke nacht, om klokslag twaalf uur, wacht Gil de oldtimer op. Hij is verrukt. Met verstomming geslagen door wat hem overkomt, maar niet door wat hij ziet. Alles is zoals hij het zich had voorgesteld. Hoe zou het ook anders kunnen? Het is immers in zijn verbeelding dat hij rondloopt. En die is persoonlijk, dat wordt hem duidelijk gemaakt. Een jonge vrouw deelt zijn heimwee, maar voor haar zijn de jaren twintig het heden en (dus) saai. Ze neemt Gil mee naar nog vroeger, naar de Belle Epoque, het vrolijke Parijs van het einde van de negentiende eeuw. Daar ontmoeten ze Henri de Toulouse-Lautrec, Edgar Degas en Paul Gauguin, en die verlangen dan weer naar de Renaissance. Iedereen heeft zijn eigen gouden tijd. Het verleden voedt de verbeelding. Voor Gil voldoet het heden niet, omdat zijn leven niet voldoet. De ontmoeting met zijn geliefde verleden, inspireert hem om met zijn vroegere leven te breken. De pedante historicus is uit het beeld verdwenen. En de vrouw keert met haar ouders terug naar de Verenigde Staten en gaat in Malibu wonen. Gil blijft in Parijs – gelukkig.

(Tom Verschaffel)

Sprookjeskasteel

PierrefondsHet moet ondertussen zo’n tien jaar geleden zijn dat ik voor het eerst de torens van Carcassonne in de verte zag opdoemen. Een sprookje, vond ik dat toen. Viollet-le-duc zijn sprookje, preciseerde mijn broer en restaurateur in opleiding.

Het deed niets af van de magie. Eugène Viollet-le-duc had die stad gerestaureerd zoals de middeleeuwen mij toeschenen, en ik wandelde tevreden over de vestingsmuren. Ik besefte nog niet dat mijn beeld van de middeleeuwen was gevormd door Violet-le-ducs lezing van een tijdperk, en niet omgekeerd.

Tien jaar en een geschiedenisopleiding later klom de auto moeizaam langs de helling van Pierrefonds naar de top. In een opwelling riep ik ook nu weer: ‘Een echt sprookjeskasteel!’ Viollet-le-duc zijn sprookjeskasteel, verbeterde de toeristische brochure me. Een meesterlijke herinterpretatie van wat er misschien ooit was geweest, maar in de negentiende eeuw was gedegradeerd tot ruïnes.

Een romantische plek, vonden intellectuelen en mensen met te veel tijd om handen. Ze gingen er wandelen en schetsen. De ruïnes wekten verwondering. Pierrefonds was een begrip in die negentiende eeuw, een tijd waarin men zich allerlei idealiserende voorstellingen maakte van die christelijke en traditionele middeleeuwen. Toen was de samenleving nog ordelijk en begrijpbaar, meende men. En dat was een toestand waar men in de negentiende eeuw slechts kon van dromen.

PierrefondsWanneer Louis-Philippe, koning van Frankrijk, in 1832 tussen de ruïnes van het middeleeuwse kasteel van Pierrefonds een banket organiseerde ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Louise met de Belgische konging Leopold I, trachtte hij niet alleen de eminente genodigden te entertainen. Tijdens dat banket imponeerde hij zijn gasten ook met zijn eigen plaats in de de eeuwenlange geschiedenis van Frankrijk.

Dat was wellicht ook de intrinsieke motivatie van Napoleon III, die in 1857 Viollet-le-duc de opdracht gaf de ruïnes van Pierrefonds te restaureren. Louis-Napoléon creërde zijn mythische genealogie in steen. Met zo’n kasteel was de kersverse keizer de nobele dynastieke lijnen van Frankrijk waardig.

De restauratie van Pierefonds diende negentiende-eeuwse doeleinden: van de keizerlijke wensen van Napoleon III over de architecturale dromen van Viollet-le-duc tot de religieuze idealen van een Europese neogotische stroming.

Mijn klim naar het middeleeuwse Pierefonds was daarom een pure mythe: in realiteit was het een tocht naar een negentiende-eeuwse interpretatie van wat waarschijnlijk nooit was.

Een sprookjeskasteel in alle mogelijke opzichten.

(Saartje Vanden Borre)